In deze zaak gaat het om de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. De aanvraag is ingediend op 26 april 2017 door de referent, die op dat moment houder was van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 oktober 2017 afgewezen, omdat de referent op dat moment geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had, zoals vereist volgens artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is op 19 juli 2018 ongegrond verklaard. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onterecht heeft gesteld dat eisers niet voldoen aan de vereisten van de Vreemdelingenwet, aangezien de referent op het moment van de aanvraag een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had. De rechtbank wijst erop dat de richtlijn inzake gezinshereniging geen onderscheid maakt tussen asielvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd, maar dat de staatssecretaris in dit geval niet rigide heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de eisers voldoende tijd hebben gehad om hun aanvraag in te dienen en dat de staatssecretaris hen meer tijd heeft geboden dan de richtlijn voorschrijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.