Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Bij besluit van 19 maart 1999 is aan eiser een verblijfsvergunning tot verblijf onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’ (amv) verleend met ingang van 24 februari 1999 tot 24 februari 2000. Deze verblijfsvergunning is meerdere malen verlengd.
Bij besluit van 18 november 2013 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking voortgezet verblijf, geldig tot 24 februari 2017, ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 25 mei 2012, wegens verplaatsing van eisers hoofdverblijf. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 augustus 2015 (nr. 201504766/1/V3) in rechte komen vast te staan.
Daarnaast is eiser op 4 september 2014 veroordeeld voor 50 uren taakstraf subsidiair 25 dagen hechtenis voor het opzettelijk handelen in strijd met het artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Eiser heeft op 1 april 2018 een boete gekregen voor het bezitten van een steekwapen (artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie).
Eiser is in België bij vonnis van 13 juni 2014 veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf en een boete van € 200,- voor vervalsing van een openbaar of administratief document, strafbare feiten tegen informatiesystemen en andere computer-gerelateerde criminaliteit, veroorzaken van ernstige lichamelijke letsels, verminking of blijvende invaliditeit en veroorzaken van kleinere lichamelijke letsels.
“Zoals onder de hierna te noemen feiten in procedurenummer AWB 17/13342 is opgenomen heeft eiser bij brief van 17 maart 2017, door verweerder geregistreerd op 20 maart 2017, verzocht om de aanvraag om afgifte van de verzochte reguliere verblijfsvergunning met voorrang in te delen. Verweerder heeft dit verzoek opgepakt als een nieuw verzoek om afgifte van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “privéleven op grond van artikel 8 EVRM”. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens in behandeling genomen en hij heeft bij besluit van 2 augustus 2017 het nieuwe verzoek om verlening van de reguliere verblijfsvergunning op inhoudelijke gronden afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op de zitting is de rechtbank gebleken dat de afwijzing van de verzochte verblijfsvergunning nog in procedure is. Als verweerder nu opgedragen zou worden een nieuw besluit te nemen op de onderhavige aanvraag ontstaat de vreemde en onwenselijke situatie dat verweerder tweemaal inhoudelijk op dezelfde aanvraag zou moeten beslissen. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten. Daarbij gaat de rechtbank er wel vanuit dat als in de toekomst mocht blijken dat de afwijzing van de aanvraag van 17 maart 2017 geen stand houdt, dat verweerder bij een eventuele verlening van de verblijfsvergunning rekening houdt met de datum van de eerste aanvraag, namelijk 10 januari 2017. Dat eiser geen belang heeft bij een eerdere ingangsdatum omdat hij al een lange periode zonder rechtmatig verblijf is geweest, zoals verweerder op de zitting heeft gesteld, volgt de rechtbank niet.”
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft miskend dat, in het geval van eiser, sprake is van familie- of gezinsleven met zijn in Nederland verblijvende familieleden. Al zijn familieleden verblijven in Nederland en zijn genaturaliseerd. Eiser heeft een sterke band met hen en speelt een belangrijke rol in hun leven. Zo verleent eiser mantelzorg aan zijn opa, woont hij bij zijn tante, die alleenstaande moeder is, en ondersteunt haar bij de zorg voor haar kinderen. Eiser wordt financieel onderhouden door zijn familie. Hij verricht geruime tijd vrijwilligerswerk en heeft sinds enige tijd een liefdesrelatie.
4.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van gezinsleven. Eiser is een volwassen man en niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en een van zijn familieleden ex paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarnaast is de gestelde prille relatie van eiser met zijn vriendin niet nader onderbouwd, waardoor op grond hiervan ook niet gebleken is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
4.2 In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald, voor zover thans van belang, dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven en privéleven. Op grond van het tweede lid van dat artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Daarnaast voert eiser aan dat hij thans bewijs heeft geleverd dat hij zijn hoofdverblijf nimmer heeft verplaatst zodat aan de intrekking van 18 november 2013 de grondslag ontbreekt. Eiser heeft in beroep verschillende bankafschriften over de periode januari tot en met december 2012 overgelegd, tevens een verklaring van zijn huisarts waaruit blijkt dat hij op 27 en 29 mei 2013 op spreekuur is geweest. Ook heeft hij daarbij een maandoverzicht van taxiritten over de periode januari tot en met februari 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat hij feitelijke werkzaamheden als taxichauffeur heeft verricht. Daarnaast heeft hij een bewijs van uitschrijving van 11 mei 2015 overgelegd waaruit blijkt dat hij in de periode 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2012 ingeschreven stond als student voor de beroepsopleiding Verkoopspecialist BOL op voltijd basis aan de ROC TOP. Eiser heeft loonstroken over de periode van juni tot en met september 2007 waaruit blijkt dat eiser werkzaam was als verkoopmedewerker bij [bedrijf 2] B.V. Eiser voert aan dat verweerder dit element, de onjuiste intrekking van zijn verblijfsvergunning, bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM had dienen te betrekken en hieraan een substantieel gewicht had moeten toekennen, hetzij toepassing te geven aan de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 3.71, derde lid, Vb, hetzij toepassing dienen te geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ten onrechte heeft verweerder zwaar gewicht toegekend aan de strafrechtelijke antecedenten van eiser. Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Eiser heeft slechts een taakstraf gehad voor het bezitten van verdovende middelen en de recente geldboete is voor een overtreding van geringe aard. De criminele antecedenten zijn gepleegd in de periode na de intrekking van zijn verblijfsstatus toen eiser een dieptepunt in zijn leven had bereikt.
Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat er bijzondere banden zijn met Nederland, omdat sprake is van criminele antecedenten. Het gaat niet alleen om het bezit van verboden middelen en een geldboete wegens een overtreding, maar ook om verboden wapenbezit, geweldpleging en in totaal 1 jaar en 9 maanden gevangenisstraf. Dat deze gebeurtenissen na de intrekking van zijn verblijfsrecht zijn gebeurd, doet niet af aan de ernst van de feiten. De omstandigheid dat eiser op 9-jarige leeftijd Nederland is binnengekomen, waardoor eiser een band met Nederland heeft opgebouwd en de taal beheerst, is als zodanig geen bijzondere omstandigheid. Eiser heeft zijn vormende jaren in Somalië doorgebracht. De band met Nederland kan wel als sterk worden beschouwd, maar niet is gesteld of gebleken van een grote maatschappelijke betrokkenheid, uitzonderlijke banden of een diepe worteling in de Nederlandse samenleving. Eiser heeft verklaard dat hij bekend is met de Somalische cultuur en taal, waardoor enige binding zeker mag worden verwacht. Gelet op zijn leeftijd, genoten opleiding en verkregen kennis kan eiser in Somalië een bestaan opbouwen. Ook de sociale en culturele netwerken die eiser heeft opgebouwd zijn geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 8 EVRM. Eiser houdt zich voornamelijk op in de Somalische gemeenschap in Nederland en doet voor Somalische verenigingen vrijwilligerswerk. Hij helpt landgenoten met het vertalen van brieven vanuit het Nederlands naar het Somalisch. Eiser is dan ook bekend met de Somalische taal. Eiser heeft sinds 25 mei 2012 geen rechtmatig verblijf en geen werk en opleiding. Er bestaat geen objectieve belemmering voor eiser om zich in Somalië te vestigen. Niet is onderbouwd dat eiser zou kampen met middelengebruik en depressie.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat asielgerelateerde gronden bij de beoordeling in het kader van de belangenafweging die artikel 8, tweede lid, van het EVRM voorschrijft voor de beoordeling van de vraag, of een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, een rol kunnen spelen, indien de staatssecretaris deze gronden al heeft beoordeeld in een asielprocedure (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:4026). Ook als asielgerelateerde gronden niet in een asielprocedure zijn beoordeeld, kunnen deze onder omstandigheden toch een rol spelen in het kader van de beoordeling of een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dat is het geval indien verweerder een aangevoerde asielrechtelijke grond niet bestrijdt, of indien hij over een aangevoerde asielgerelateerde grond vrij eenvoudig een standpunt kan innemen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4893).
Beslissing
- herroept het primaire besluit van 2 augustus 2017 voor zover dat ziet op het heffen van een legesbedrag van meer dan € 237,- en bepaalt dat verweerder aan eiser dient te vergoeden het teveel betaalde legesbedrag van € 766,-;