In deze zaak heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage op 13 september 2018 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiseres], de huurder, en Woningstichting Haag Wonen, de verhuurder. De huurder had de Huurcommissie verzocht om uitspraak te doen over de betalingsverplichting met betrekking tot stookkosten. De Huurcommissie had eerder vastgesteld dat de huurder over de perioden van 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014, 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 en het jaar 2015 respectievelijk € 1.256,10, € 535,09 en € 844,52 aan stookkosten verschuldigd was aan de verhuurder.
De huurder vorderde echter een lagere vaststelling van de stookkosten, stellende dat de Huurcommissie bij de berekening niet de juiste uitgangspunten had gehanteerd. De huurder betoogde dat de stookkosten op basis van de KWR-methode moesten worden vastgesteld en dat de woning als een tweekamerwoning moest worden beschouwd, omdat slechts twee vertrekken verwarmd werden. De verhuurder voerde verweer en stelde dat de stookkosten conform de wettelijke voorschriften waren vastgesteld op basis van het werkelijke verbruik, dat gemeten was met warmtemeters.
De kantonrechter oordeelde dat de huurder niet had aangetoond dat de stookkosten onredelijk hoog waren en dat de verhuurder de kosten op een redelijke manier had vastgesteld. De kantonrechter bevestigde de uitspraak van de Huurcommissie en stelde de betalingsverplichting van de huurder vast op de eerder genoemde bedragen. Tevens werd de huurder veroordeeld in de proceskosten, die op € 464,21 werden vastgesteld, inclusief een bedrag voor het salaris van de gemachtigde van de verhuurder.