ECLI:NL:RBDHA:2018:15743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
C/09/559580 / KG ZA 18-937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van in beslag genomen voorwerpen en geldbedrag in kort geding na vrijspraak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die vrijgesproken was van strafbare feiten, de teruggave van in beslag genomen voorwerpen en een geldbedrag vorderde. Eiser had in het kader van een strafrechtelijk onderzoek te maken met de inbeslagname van diverse voorwerpen door het Openbaar Ministerie (OM). Ondanks de vrijspraak en de gelaste teruggave door de strafrechter, had het OM de teruggave nog niet gerealiseerd en bovendien enkele voorwerpen vernietigd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de teruggave van de vernietigde voorwerpen niet mogelijk was, maar heeft wel de Staat der Nederlanden veroordeeld tot teruggave van een specifiek in beslag genomen geldbedrag van € 18.437,80. Daarnaast is de Staat gelast om een harddisk, die onvindbaar was, te zoeken en te overhandigen indien deze gevonden werd. Ook is de Staat verplicht om te onderzoeken of er een back-up van de administratie van eiser beschikbaar was, en deze te verstrekken indien mogelijk. De vordering van eiser om financiële informatie van de Belastingdienst en bankinstellingen te verstrekken werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De Staat werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/559580 / KG ZA 18/937
Vonnis in kort geding van 7 november 2018
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. A.H.J. Strak te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Openbaar Ministerie (Rotterdam))te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.J.M. Bouwman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte houdende een wijziging van eis met productie;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 24 oktober 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is vervolgd voor, kort gezegd, medeplichtigheid aan diefstal of witwassen van auto’s door het leveren van apparatuur en goederen die daarbij behulpzaam zijn. In verband met het strafrechtelijk onderzoek zijn door het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) verschillende aan [eiser] toebehorende voorwerpen in beslag genomen.
2.2.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is tegen [eiser] tevens (op grond van artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering) een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld ter bepaling van het door [eiser] wederrechtelijk verkregen voordeel, met het oog op de ontneming daarvan.
2.3.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2018 (hierna: het vonnis) is [eiser] vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Ten aanzien van
“de voorwerpen geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen”is in het vonnis
“de teruggave aan de rechthebbende van de onder 1 tot en met 64 in beslag genomen goederen”gelast. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.4.
Bij brief van 3 april 2018 heeft [eiser], onder verwijzing naar het vonnis, verzocht hem te berichten of het OM bereid is te voldoen aan de door de rechtbank gelaste teruggave van de in beslag genomen goederen.
2.5.
Tot op heden is het OM niet overgegaan tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
de Staat te gelasten alle 64 items zoals genoemd op de (door [eiser] als productie 3 overgelegde) beslaglijst van 29 augustus 2017, waarvan in het vonnis de teruggave is gelast, binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiser] te overhandigen;
de Staat te gelasten aan [eiser] te verstrekken (i) de back-up van de boekhouding van de eenmanszaak van [eiser], die door de politie Eenheid Rotterdam is gehanteerd in het kader van het jegens [eiser] gestarte strafrechtelijk financieel onderzoek, en (ii) alle in het kader van dit strafrechtelijk financieel onderzoek van de Belastingdienst, Nederlandse en buitenlandse bankinstellingen verkregen financiële informatie betreffende [eiser] en/of zijn eenmanszaak;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Tot op heden heeft het OM nog steeds geen gehoor gegeven aan de gegeven last tot teruggave van de in de beslag genomen voorwerpen. [eiser] heeft thans een spoedeisend belang bij die teruggave, omdat het OM alle aan [eiser] toebehorende computers in beslag heeft genomen. Op die computers staat de volledige boekhouding van de eenmanszaak van [eiser] opgeslagen. [eiser] moet op korte termijn beschikken over die boekhouding, omdat hij bij de Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting 2014 en 2015 moet doen. Verder heeft [eiser] op grond van artikel 591a Sv een verzoek om vergoeding van inkomensschade ten gevolge van zijn voorlopige hechtenis ingediend en moet hij in die procedure zijn inkomen over 2014 en de helft van 2015 met bewijsstukken staven. De Staat stelt zich op het standpunt dat de in beslag genomen voorwerpen zijn vernietigd. Hoewel [eiser] dit betwist, vordert hij thans ook afgifte van de back-up van de boekhouding en de in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek door het OM verkregen financiële informatie betreffende [eiser] en/of zijn eenmanszaak, zodat hij alsnog over zijn boekhouding kan beschikken.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
Vordering sub 1
4.2.
De Staat heeft gemotiveerd gesteld dat de in beslag genomen voorwerpen waarvan in het vonnis de teruggave is gelast door een fout bij de verwerking grotendeels zijn vernietigd, zodat teruggave van die voorwerpen niet mogelijk is. De Staat heeft in dit verband toegelicht dat dit heeft kunnen gebeuren doordat abusievelijk een opdracht tot uitvoering van de verbeurdverklaring van die voorwerpen is gegeven. [eiser] betwist dat de in beslag genomen voorwerpen daadwerkelijk zijn vernietigd. De voorzieningenrechter gaat echter voorshands van de juistheid van de stellingen van de Staat uit, mede gezien de door de Staat overgelegde beslaglijst waarop staat vermeld dat de goederen verbeurd verklaard zijn en waaruit blijkt dat die lijst voor het laatst is bijgewerkt op 25 april 2018. Uitzondering hierop vormt, aldus de Staat, het onder [eiser] in beslag genomen geldbedrag van € 18.437,80, alsmede één voorwerp, dat onvindbaar bleek te zijn (blijkens de door de Staat overgelegde productie 2 betreft dit een harddisk / maxtor schijf)
4.3.
Nu niet is betwist dat [eiser] de rechthebbende is van de in beslag genomen voorwerpen, is de Staat gezien de inhoud van het vonnis in beginsel gehouden die voorwerpen aan [eiser] te overhandigen. De omstandigheid dat de voorwerpen zijn vernietigd staat echter in zoverre aan toewijzing van de vordering sub 1 in de weg. Zoals de Staat terecht stelt kan hij niet worden veroordeeld tot nakoming van een verplichting waarvan (naar voorshands moet worden aangenomen) de nakoming onmogelijk is.
4.4.
Vorenstaande geldt niet voor de teruggave van het onder [eiser] in beslag genomen geldbedrag. Nu in het vonnis al is bepaald dat dit geldbedrag aan [eiser] teruggegeven moet worden en de Staat hieraan nog steeds geen uitvoering heeft gegeven, heeft [eiser] belang bij een veroordeling van de Staat tot teruggave aan hem van dit geldbedrag. Dat die teruggave, zoals de Staat stelt, feitelijk al in gang is gezet, maakt dat niet anders. Hiervoor is het tijdsverloop sinds de dagvaarding (19 september 2018) redengevend. De Staat heeft immers verklaard dat naar aanleiding van de dagvaarding bij de Staat bekend is geworden dat de in beslag genomen goederen ten onrechte verbeurd verklaard zijn en dat vervolgens de teruggave van het geldbedrag in gang is gezet. Zonder nadere toelichting, die achterwege is gebleven, valt niet in te zien dat het vanaf dat moment nog – zoals uit de door de Staat overgelegde stukken blijkt – tot 11 oktober 2018 heeft geduurd totdat de beslissing tot teruggave van het geld is genomen en evenmin valt in te zien dat die teruggave op het moment van de mondelinge behandeling in dit kort geding nog steeds niet was gerealiseerd. De Staat heeft weliswaar verklaard dat deze teruggave “langs verschillende schijven” moet, maar het had op zijn weg gelegen om minst genomen toe te lichten hoe lang een en ander nog zou duren en waarom van hem niet gevergd kan worden om de teruggave van dit geld op kortere termijn te realiseren. Nu de Staat heeft nagelaten dit te concretiseren, zal de vordering sub 1 ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag worden toegewezen.
4.5.
Hetgeen onder 4.3 is overwogen geldt evenmin voor de onvindbaar gebleken harddisk / maxtor schijf. De Staat heeft ten aanzien van die harddisk gesteld dat er thans wordt gezocht om deze harddisk alsnog te vinden. Nu derhalve ten aanzien van deze harddisk niet vaststaat dat deze is vernietigd – en dat teruggave derhalve onmogelijk is – zal de voorzieningenrechter de Staat veroordelen die harddisk aan [eiser] te overhandigen, dan wel [eiser] schriftelijk te berichten dat de harddisk niet is teruggevonden – en dat afgifte derhalve blijvend onmogelijk is – of dat de zoektocht naar de harddisk nog niet is afgerond en wanneer dat naar verwachting wel het geval zal zijn. Nu de Staat, zoals ter terechtzitting is toegelicht, thans nog aan het zoeken is naar deze harddisk zal de voorzieningenrechter de Staat daarvoor in redelijkheid een termijn van vier weken na betekening van dit vonnis geven.
Vordering sub 2
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat onder meer zijn computers waarop de volledige boekhouding van hemzelf / zijn eenmanszaak stond in beslag zijn genomen. Volgens [eiser] is van die boekhouding een back-up gemaakt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek en is die back-up aan de politie Eenheid Rotterdam verstrekt. Ten tijde van zijn verhoren is hij met de inhoud van die boekhouding geconfronteerd. Hij wil thans afgifte van die back-up, zodat hij alsnog over de benodigde informatie beschikt om aangifte inkomstenbelasting te doen en ten behoeve van de artikel 591a Sv-procedure.
4.7.
Binnen het bestek van dit kort geding is niet komen vast te staan dat daadwerkelijk een back-up van de boekhouding is gemaakt. De Staat heeft hierover gesteld dat op de computers die in beslag genomen zijn slechts software stond voor het openen van deuren van diverse auto’s en niets anders. De Staat onderzoekt thans echter (desondanks) of er een back-up van de boekhouding is gemaakt en of deze nog bestaat en toegankelijk gemaakt kan worden. Indien dat het geval is, is de Staat bereid en voornemens deze back-up aan [eiser] af te geven. Een kort geding is daarvoor, aldus de Staat niet vereist.
4.8.
Als gevolg van de vernietiging door de Staat van de voorwerpen waarvan de teruggave is gelast, kan thans niet meer worden vastgesteld of op de in beslag genomen computers de boekhouding van [eiser] stond. Binnen het bestek van dit kort geding gaat de voorzieningenrechter uit van de juistheid van de stellingen van [eiser] op dit punt. Nu [eiser] als gevolg van het handelen van de Staat niet meer kan beschikken over zijn computers, heeft hij belang bij de back-up van de boekhouding die op die computers stond, voor zover deze is gemaakt. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding de Staat te veroordelen de back-up aan [eiser] te overhandigen, dan wel [eiser] schriftelijk te berichten of wel of niet een back-up gemaakt is, of deze wel of niet nog toegankelijk gemaakt kan worden en aan [eiser] verstrekt kan worden en de termijn waarbinnen dat dan zal kunnen gebeuren. Nu de Staat, zoals ter terechtzitting is toegelicht, thans nog onderzoek doet naar de vraag of een back-up gemaakt is en of deze toegankelijk gemaakt kan worden zal de voorzieningenrechter de Staat daarvoor in redelijkheid een termijn van vier weken na betekening van dit vonnis geven. De voorzieningenrechter ziet – ondanks de uitgesproken bereidheid van de Staat om de back-up af te geven – aanleiding voor deze veroordeling, omdat de Staat niet eerder dan na het aanhangig maken van dit kort geding stappen is gaan zetten naar aanleiding van de in het vonnis uitgesproken last tot teruggave, ondanks een eerder verzoek van [eiser] daartoe. Onder die omstandigheden kan van [eiser] niet verlangd worden dat hij thans uitsluitend vertrouwt op de mondelinge toezegging van de Staat.
4.9.
De vordering om de Staat te veroordelen alle in het kader van het financieel strafrechtelijk onderzoek van de Belastingdienst en Nederlandse en buitenlandse bankinstellingen verkregen financiële informatie af te geven wordt afgewezen. De Staat heeft ten aanzien van deze vordering gesteld dat als dergelijke informatie is verzameld en nu nog toegankelijk gemaakt kan worden – hetgeen op dit moment volgens de Staat nog niet kan worden vastgesteld – nog bezien moet worden of deze informatie aan [eiser] beschikbaar kan worden gesteld, omdat op de verstrekking van dit soort gegevens de kaders van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van toepassing zijn. In het licht van dit verweer van de Staat, heeft [eiser] de grondslag van deze vordering onvoldoende onderbouwd.
Dwangsom en proceskosten
4.10.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de veroordelingen van de Staat een dwangsom te verbinden, omdat de Staat rechterlijke uitspraken pleegt na te komen.
4.11.
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Voor een uitvoerbaarverklaring op alle dagen en uren – zoals ook door [eiser] is gevorderd – ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gelast de Staat het geldbedrag van € 18.437,80, waarvan in het vonnis van 22 februari 2018 de teruggave is gelast, binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken;
5.2.
gelast de Staat de harddisk / maxtor schijf (als bedoeld in productie 2 van de staat) binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken indien deze dan is teruggevonden, dan wel [eiser] binnen vier weken na betekening van dit vonnis schriftelijk te berichten dat de harddisk niet is teruggevonden – en dat afgifte derhalve blijvend onmogelijk is – of dat de zoektocht naar de harddisk nog niet is afgerond en wanneer dat naar verwachting wel het geval zal zijn;
5.3.
gelast de Staat de back-up van de administratie van [eiser] binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken indien deze back-up dan is gevonden en beschikbaar is gemaakt, dan wel [eiser] binnen vier weken na betekening van dit vonnis schriftelijk te berichten dat die back-up niet is teruggevonden of niet toegankelijk is gemaakt – en dat afgifte derhalve blijvend onmogelijk is – of dat nog onderzoek gedaan wordt naar de back-up en/of het toegankelijk maken ervan en wanneer de Staat hierover naar verwachting meer duidelijkheid kan verstrekken;
5.4.
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.369,01, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 291,-- aan griffierecht en € 98,01 aan dagvaardingskosten;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018.
idt