ECLI:NL:RBDHA:2018:15690
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Staat in het kader van arbeidsrelaties
In deze zaak heeft eiser, een uitzendkracht, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken. Eiser stelt dat hij door onrechtmatig handelen van de Staat, in strijd met de Circulaire toepassing Wet werk en zekerheid en artikel 8b van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), geen vaste aanstelling heeft gekregen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Eiser vordert een voorschot op de door hem geleden inkomens- en pensioenschade, ter hoogte van € 26.887,60 bruto, vermeerderd met wettelijke rente.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter oordeelt dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, wat betekent dat de geschonden normen niet zijn bedoeld om de schade te beschermen die eiser stelt te hebben geleden. Daarnaast is het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen van de Staat en de schade van eiser niet komen vast te staan. De rechter concludeert dat zelfs als de Staat in strijd met de Circulaire en artikel 8b van de Waadi zou hebben gehandeld, niet is aangetoond dat eiser een vaste aanstelling zou hebben gekregen en dus niet de inkomensachteruitgang zou hebben gehad die hij nu als schadevergoeding vordert.
De voorzieningenrechter wijst de vordering af en veroordeelt eiser in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 2.930,--. Dit vonnis is gewezen op 21 november 2018.