ECLI:NL:RBDHA:2018:15607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18/5638 en 18/5639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot medische behandeling voor HIV-patiënt in Zimbabwe en de afwijzing van verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Zimbabwaanse eiseres die een verblijfsvergunning aanvroeg op basis van medische behandeling voor haar HIV-infectie. De eiseres had eerder aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier en uitstel van vertrek, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de benodigde medische behandeling in Zimbabwe toegankelijk was voor de eiseres. De rechtbank baseerde haar oordeel op de hoge kosten van de behandeling in verhouding tot het gemiddelde inkomen in Zimbabwe, en concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiseres de kosten van de behandeling kon dragen, zelfs niet met financiële steun van haar echtgenoot en familie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/5638 (beroep)
AWB 18/5639 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Zimbabwaanse nationaliteit,
eiseres, verzoekster,
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 22 februari 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’, en de aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw), afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt de voorzieningenrechter verweerder te verbieden haar uit te zetten en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten, totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Daarnaast verzoekt zij de voorzieningenrechter verweerder op te dragen haar te behandelen als ware artikel 64 van de Vw op haar van toepassing.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Overwegingen

Het beroep

1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift griffierecht geheven. Op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het bedrag niet tijdig is voldaan, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Een rechtzoekende kan op grond van betalingsonmacht worden vrijgesteld van het betalen van het griffierecht als hij aan de vereisten voldoet genoemd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282). Eisers voldoen aan die eisen. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht daarom toe. Het beroep is daarom ondanks het niet-betalen van het griffierecht ontvankelijk.
2. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende.
2.1 Eiseres heeft een HIV-infectie, die stabiel onder controle is. Eiseres gebruikt daarvoor medicijnen. Die behandeling is van blijvende aard.
2.2 Volgens het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) aan verweerder van 18 december 2017 zal het uitblijven van de behandeling tot een medische noodsituatie op enige termijn leiden. Er is ook een risico aanwezig dat dit ook op korte termijn te verwachten is. Volgens het BMA is eiseres in staat om te reizen. Verder is behandeling voor haar medische klachten en de medicatie die zij gebruikt beschikbaar in Zimbabwe, met uitzondering van colecalciferol. Bij het uitblijven van het gebruik van colecalciferol is volgens het BMA echter geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten.
2.3 Op 12 februari 2018, 25 april 2018 en 4 juni 2018 heeft het BMA aanvullende adviezen aan verweerder uitgebracht over de beschikbaarheid van de medicijnen in Zimbabwe.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat Nederland voor haar het meest aangewezen land is om haar medische behandeling te ondergaan. Daarnaast heeft verweerder haar aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek met toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen, omdat bij het staken van de HIV-behandeling weliswaar een medische noodsituatie zal ontstaan, maar de noodzakelijke behandeling volgens het BMA wel beschikbaar is in Zimbabwe.
4. Eiseres voert aan dat uit de door haar overgelegde informatie blijkt dat in Zimbabwe sprake is van beschikbaarheids-, leverings- en toegankelijkheidsproblemen met de medicijnen die zij nodig heeft. Zij wijst op een verklaring van het
Diagnostic Centrevan het
Health Point Hospitalin Harare (Zimbabwe) van 5 mei 2018. Eiseres stelt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van langere onderbrekingen in de medicijnenvoorraad. Daarom is het bestreden besluit volgens haar in strijd met paragraaf A3/7.1.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc).
Eiseres betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een mogelijke toevoerprobleem kan worden ondervangen door een voorafgaande bestelling van de medicijnen. Het BMA heeft volgens eiseres niet zonder reden geadviseerd om een voorraad medicijnen voor drie maanden mee te nemen. Daarmee is niet gezegd dat daarmee zal worden voorkomen dat zich een situatie zal voordoen dat eiseres geen medicatie heeft.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de medicijnen die eiseres nodig heeft in medisch technische zin aanwezig zijn in Zimbabwe. Uit de BMA-adviezen van 12 februari 2018, 25 april 2018 en 4 juni 2018 blijkt namelijk dat de door eiseres gebruikte anti HIV-medicatie aanwezig is bij het
Health Point Hospitalin Harare. De door eiseres overgelegde informatie van het
Diagnostic Centrevan het
Health Point Hospitalvan 5 mei 2018 heeft het BMA in deze adviezen betrokken. Verder zijn geen toevoerproblemen geconstateerd door SOS International en blijkt uit de BMA-adviezen niet dat er onderbrekingen voorkomen in de medicijnvoorraden die een maand of langer duren.
Gelet op de brief van de
Diagnostic Centervan het
Health Point Hospitalvan 5 mei 2018 is het volgens verweerder wel mogelijk dat de medicijnvoorraad van tijd tot tijd in een bepaalde instelling op is, maar de medicatie kan worden verkregen door een voorafgaande bestelling. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3077).
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
4.3.
Paragraaf A3/7.1.4 van de Vc luidt:
‘De IND concludeert dat de medische behandeling niet in het land van herkomst […] beschikbaar is als […] uit het BMA-advies blijkt dat in het desbetreffende land onderbrekingen in de medicijnvoorraden voorkomen, die een maand of langer duren […]’.
Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, Reikwijdte landgebonden deel, onder 8, van het Protocol Bureau Medische Advisering van april 2016 (www.ind.nl) luidt:
‘Bij alle gevraagde medicatie wordt standaardmatig ook naar eventuele bevoorradingsproblemen of toevoerproblemen gevraagd. Als die problemen zich voordoen, wordt uitgezocht wat de levertijd is van de gevraagde medicatie. Als in de antwoorden de gevraagde medicatie als beschikbaar wordt beantwoord en deze bevoorradingsproblemen niet zijn vermeld, dan zijn ze dus wel onderzocht en zijn deze problemen niet aan de orde. […]’ .
4.4
Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 10 november 2016 heeft overwogen, beantwoordt het BMA in het kader van een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw de vraag of behandeling, waaronder medicatie, ten tijde van de totstandkoming van het medisch advies in het land van herkomst in medisch technische zin aanwezig is. Het BMA geeft in het advies een inschatting over het ontstaan van een medische noodsituatie binnen drie maanden bij uitblijven van behandeling. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat de conclusie van het BMA, dat de door de vreemdeling benodigde medicatie in het land van herkomst beschikbaar is, betekent dat die medicatie voor een (daaropvolgende) periode van drie maanden in medisch-technische zin beschikbaar is. Dit laatste begrip impliceert niet alleen dat de medicatie reeds verkrijgbaar is, maar ook dat het kan worden verkregen, bijvoorbeeld door een voorafgaande bestelling.
4.5
De rechtbank stelt vast dat uit het BMA-advies van 25 april 2018 blijkt dat het BMA voor het laatst op 19 maart 2018 navraag heeft gedaan bij
International SOSnaar de beschikbaarheid in Zimbabwe van de door eiseres gebruikte medicijnen. Daarbij is nogmaals bevestigd dat de door eiseres gebruikte medicatie aanwezig is bij het
Health Point Hospitalin Harare (zie brondocument ‘BMA 11045’). Gelet op het uitgangspunt dat die conclusie van het BMA betekent dat de medicatie voor een daaropvolgende periode van drie maanden beschikbaar is of kan worden verkregen door voorafgaande bestelling, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de door eiseres overgelegde informatie aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de BMA-adviezen. Meer specifiek gaat het om de vraag of twijfel bestaat over de vraag of er toevoerproblemen bestaan met de medicijnen die eiseres gebruikt, die er toe leiden dat zich onderbrekingen voordoen in de medicijnenvoorraden die een maand of langer duren, zoals bedoeld in A3/7.1.4 van de Vc.
4.6
In de door eiseres overgelegde verklaring van het
Diagnostic Centrevan het
Health Point Hospitalvan 5 mei 2018 staat dat de beschikbaarheid van de medicijnen niet gegarandeerd kan worden. Handelaren krijgen om toerbeurt van de overheid buitenlandse valuta toegewezen om medicatie in te kopen. Het
Health Point Hospitalheeft de toegewezen valuta voor januari en februari 2018 pas in maart 2018 ontvangen, waarmee het een voorraad medicatie heeft kunnen inkopen voor april 2018. De aan hem toegewezen valuta voor maart en april 2018 heeft het
Health Point Hospitalnog niet ontvangen.
4.7
In reactie op de verklaring van het
Health Point Hospitalheeft het BMA in zijn aanvullende advies van 4 juni 2018 gesteld dat, gelet op de informatie in de brief van het
Health Point Hospital, het mogelijk is dat de medicijnvoorraad van tijd tot tijd op is, maar dat uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat de door eiseres gebruikte medicijnen beschikbaar zijn, en zeer recent op 19 april 2018. Gelet daarop acht het BMA het raadzaam dat eiseres een voorraad aan medicijnen meeneemt als zij naar Zimbabwe reist en vervolgens de medicatie meteen in Zimbabwe bestelt, zodat zij kan anticiperen op eventuele tijdelijke tekorten in de medicatievoorziening.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de door eiseres overgelegde verklaring van het
Health Point Hospitalniet worden afgeleid dat zich onderbrekingen voordoen in de medicijnenvoorraad die een maand of langer duren. De verklaring zegt alleen iets over de beschikbaarheid van valuta in de genoemde periodes, waardoor het
Health Point Hospitalin januari en februari 2018 geen nieuwe medicijnen heeft kunnen inkopen, maar wel in april 2018. Het ziekenhuis is nog in afwachting van valuta voor de volgende bestelling. Uit deze verklaring blijkt niet dat het ziekenhuis in de periode dat het in afwachting is van valuta, steeds volledig door zijn medicijnvoorraad heen is. Uit de verklaring kan hooguit worden afgeleid dat de medicatievoorraad mogelijk zo nu en dan op is door onderbrekingen in de levering, maar niet dat de medicatie een maand of langer niet beschikbaar is. Gelet op het BMA-advies van 25 april 2018, moet het er daarom voor worden gehouden dat de medicatie voor een periode van drie maanden in medisch-technische zin beschikbaar is, zo nodig door een voorafgaande bestelling. In dat licht heeft verweerder van eiseres mogen verwachten dat zij een voorraad medicijnen meeneemt en na aankomst een voorraad bestelt en anticipeert op eventuele tijdelijke tekorten.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende ervan heeft vergewist dat de BMA-adviezen die hij aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, voor zover die betrekking hebben op de beschikbaarheid van de medicatie in Zimbabwe, zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verder voert eiseres aan dat verweerder niet heeft onderkend dat zij in Zimbabwe geen toegang zal kunnen krijgen tot de medische behandeling, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij de kosten daarvan niet kan dragen. Het medicijn Truveda kost in Zimbabwe 3.140,00 USD per maand, terwijl het inkomen per hoofd van de bevolking in Zimbabwe 1.953,00 USD per jaar bedraagt. Daarvoor verwijst zij naar de door haar overgelegde verklaring van het
Diagnostic Centrevan het
Health Point Hospitalvan 6 juli 2018 over de kosten van de behandeling van HIV en AIDS in Zimbabwe. Voor het gemiddelde jaarinkomen in Zimbabwe verwijst zij naar de websites worldwidebase.com en businessinsider.nl. Eiseres zou, met hulp van haar familie, een veelvoud van dat bedrag per maand tot haar beschikking moeten hebben. Dat heeft zij niet.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg voor haar ontoegankelijk is, omdat zij niet heeft onderbouwd dat zij en haar echtgenoot niet in het bezit zijn van (voldoende) financiële middelen, of dat haar echtgenoot niet in staat is om arbeid te verrichten, of dat haar familieleden in Zimbabwe geen financiële bijdrage kunnen leveren. De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat het inkomen per hoofd van de bevolking van Zimbabwe slechts 1.953,00 USD per jaar bedraagt acht verweerder onvoldoende, omdat dat niets zegt over de individuele financiële situatie van eiseres en haar familieleden. Daarnaast verschilt de door eiseres overgelegde prijsopgave van de medicijnen van 6 juli 2018 volgens verweerder significant van de verklaring van het
Diagnostic Centrevan het
Health Point Hospitalvan 13 juli 2018 die zij ook heeft overgelegd. Daardoor heeft eiseres volgens verweerder niet aangetoond wat de daadwerkelijke kosten zijn voor de medicatie in Zimbabwe.
5.2
Anders dan verweerder stelt, heeft eiseres haar verwijzing naar de hoogte van het gemiddelde jaarinkomen in Zimbabwe, 1.953,00 USD per hoofd van de bevolking, wel onderbouwd. De rechtbank verwijst naar de websites zoals hiervoor onder 5. genoemd. Eiseres heeft verweerder daarop bij e-mailbericht van 17 juli 2018 gewezen.
In reactie op de opmerking van verweerder in het verweerschrift over het verschil in de twee door eiseres overgelegde prijsopgaven van de medicijnen, heeft eiseres een aanvullende verklaring overgelegd van het
Diagnostic Centrevan het
Health Point Hospitalvan 25 oktober 2018. Daarin wordt uitgelegd dat het verschil in de prijsopgaven van 6 juli 2018 en 13 juli 2018 is veroorzaakt doordat in de eerste prijsopgave abusievelijk bedragen zijn genoteerd in Zimbabwaanse
Bond Notes’, terwijl de tweede prijsopgave in Amerikaanse dollars is. Nu verweerder deze uitleg niet gemotiveerd heeft weersproken, gaat de rechtbank uit van de tweede (en overigens laagste) prijsopgave van 13 juli 2018, waaruit blijkt dat de totale kosten voor de behandeling per maand 1.230,00 USD zijn. Gelet op het enorme verschil tussen de kosten van de behandeling per maand en de hoogte van het gemiddelde jaarinkomen per hoofd van de bevolking in Zimbabwe - de kosten zijn ruim 7,5 maal het gemiddelde inkomen in Zimbabwe -, heeft verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet individueel aannemelijk heeft gemaakt dat zij de benodigde behandeling niet kan betalen. Gelet op de hoogte van de kosten, afgezet tegen het gemiddelde jaarinkomen in Zimbabwe, is immers niet zonder meer aannemelijk dat eiseres die kosten, ook met financiële hulp van haar echtgenoot en familieleden, kan voldoen. Nu verweerder ook niet anderszins heeft toegelicht op welke wijze eiseres in de hoge kosten van de door haar benodigde behandeling in Zimbabwe kan voorzien, heeft verweerder zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de behandeling in Zimbabwe voor haar niet toegankelijk is.
De beroepsgrond slaagt.
6. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder ten onrechte de proceskosten voor de bezwaarprocedure niet heeft vergoed.
6.1
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar bezwaarschrift heeft gevraagd haar kosten te vergoeden, maar ook dat verweerder in het bestreden besluit de primaire besluiten niet heeft herroepen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de proceskosten in bezwaar niet heeft vergoed.
Het onder 5.2 geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit strekt er niet toe dat op dit moment al vaststaat dat verweerder de primaire besluiten zal moeten herroepen. De rechtbank zal daarom niet in die zin zelf in de zaak voorzien en bepalen dat verweerder de kosten van de bezwaarprocedure moet vergoeden.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Uit 5.2 volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal daarom het besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak.
8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
9. Uit hetgeen in beroep onder 1. is overwogen volgt dat ook de voorzieningenrechter eiseres vrijstelt van het betalen van griffierecht voor het verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is daarom ondanks het niet-betalen van het griffierecht ontvankelijk
10. Nu de rechtbank in de hoofdzaak beslist, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 501,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.002,- te betalen;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 501,- te betalen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel