ECLI:NL:RBDHA:2018:15515
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vreemdeling op grond van geloof en seksuele geaardheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling die een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende. De vreemdeling, geboren in 1996, heeft zijn aanvraag gebaseerd op zijn verdieping in het christendom en zijn homoseksuele geaardheid, waarbij hij stelde dat hij bij terugkeer naar Iran vreest voor vervolging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen en dat hij in zijn huidige aanvraag tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn bekering en seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdeling over zijn geloof en geaardheid niet geloofwaardig heeft geacht, en dat de vreemdeling niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging aannemelijk te maken. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, en de beslissing van de staatssecretaris bevestigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om consistente en gedetailleerde verklaringen te geven over hun asielmotieven, vooral in gevallen van vervolging op basis van geloof of seksuele geaardheid.