ECLI:NL:RBDHA:2018:15483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep na faillissement en rol van de curator in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, een organisatie die subsidie ontving voor het begeleiden van werknemers in het beroep van beveiliger, werd geconfronteerd met een terugvordering van subsidie. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de subsidievaststelling ingetrokken en een lager bedrag vastgesteld, wat resulteerde in een terugvordering van € 14.175,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar werd tijdens de procedure in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft zowel eiseres als de curator uitgenodigd om hun standpunt in te nemen over het procesbelang. De gemachtigde van eiseres heeft zich echter onttrokken, en de curator heeft aangegeven dat zij eerst door verweerder opgeroepen dient te worden voordat zij een standpunt kan innemen. De rechtbank heeft deze mededeling als een weigering om het beroep over te nemen beschouwd, ondanks dat de curator volgens de Faillissementswet ook zonder oproeping bevoegd is om het proces over te nemen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet gerechtigd was het beroep voort te zetten na de faillietverklaring. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder om ontslag van instantie ingewilligd, omdat er geen redenen waren om de procedure voort te zetten. De uitspraak benadrukt de rol van de curator in faillissementsprocedures en de gevolgen van een faillissement voor bestuursrechtelijke rechtsvorderingen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/1829

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres]., eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. L.G. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidievaststelling op € 50.625,- van 7 december 2015 ingetrokken, de subsidie vastgesteld op € 36.450,- en € 14.175,- teruggevorderd.
Bij besluit van 30 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiseres is een subsidie verstrekt voor het begeleiden van werknemers in het beroep van beveiliger op grond van de Subsidieregeling praktijkleren. Op 27 juni 2016 is bij een controlebezoek over het jaar 2015 gebleken dat het aantal weken begeleiding geboden door eiseres niet juist is verwerkt in de subsidieaanvragen. Het later starten van de beroepspraktijkvorming en de registratie van het verlof en ziekte van deelnemers is gedurende de subsidieperiode niet in alle gevallen juist verwerkt. Verweerder heeft met het primaire besluit de subsidie vastgesteld op € 36.450,-, terwijl aan eiseres een subsidie is verstrekt van € 50.625,-. Hierdoor dient eiseres na verrekening een bedrag van € 14.175,- aan subsidie terug te betalen. Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en daarmee het primaire besluit gehandhaafd.
2. Met ingang van 11 juli 2017 is eiseres in staat van faillissement verklaard. Als curator is mr. H.E.C. Lisman aangesteld.
3. Uit artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) volgt dat in geval van faillissement artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet bevat de bepaling dat indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde wordt geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
Artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet bepaalt dat wanneer de curator aan die oproeping geen gevolg geeft de gedaagde het recht heeft ontslag van de instantie te vragen.
Artikel 27, derde lid, bepaalt dat ook zonder opgeroepen te zijn de curator bevoegd is het proces ten allen tijde over te nemen en de gefailleerde buiten het geding te doen stellen.
4. In dit geval is sprake van een rechtsvordering die de boedel raakt, nu het bestreden besluit als grondslag zou kunnen dienen voor een vordering jegens eiseres. De rechtbank heeft zowel eiseres als de curator uitgenodigd voor de zitting en verzocht om een standpunt in te nemen over het procesbelang. De gemachtigde van eiseres mr. A.H.G. Katz heeft zich bij brief van 30 oktober 2018 als gemachtigde onttrokken. De mededeling van de curator – in reactie op brieven van de rechtbank – dat zij eerst door verweerder opgeroepen dient te worden beschouwt de rechtbank als een weigering om het beroep over te nemen. Uit artikel 27, derde lid, van de Faillissementswet volgt immers dat een curator ook zonder een oproeping van verweerder bevoegd is het proces over te nemen. Nu de rechtbank de curator de gelegenheid heeft geboden om het beroep over te nemen, zij dit niet heeft gedaan en het beroep de failliete boedel raakt, is eiseres niet gerechtigd het beroep voort te zetten.
5. Verweerder heeft ter zitting verzocht om ontslag van instantie zoals bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet.
6. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het verzoek om ontslag van instantie voor inwilliging in aanmerking komt. Van redenen om de procedure voort te zetten is niet gebleken.
7. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzitter, en mr. J.L.E. Bakels en mr. A.E. Dutrieux, leden, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.