ECLI:NL:RBDHA:2018:15467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
NL18.5195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van Afghaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, maar deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar rechtmatig verblijf voorafgaand aan haar aanvraag, omdat haar eerdere verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht was ingetrokken. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris als terecht beoordeeld, aangezien de intrekking van de verblijfsvergunning in rechte vaststond en niet opnieuw kon worden betwist in deze procedure. De rechtbank heeft ook overwogen dat de veiligheidssituatie in Afghanistan niet aan de orde was in deze procedure, maar dat de eiseres deze kwestie in een toekomstige asielaanvraag kan aanvoeren. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De zoon van eiseres is ter zitting als tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Afghaanse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] 1969.
Op 3 januari 2012 heeft eiseres een aanvraag verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Ten tijde van deze aanvraag werd eiseres door verweerder aangemerkt als een ‘alleenstaande vrouw’. Eiseres heeft verklaard dat haar echtgenoot was ontvoerd en dat het niet bekend was waar hij verbleef, zodat zij in Afghanistan geen echtgenoot had met wie ze kon samenleven. Op grond van deze verklaring heeft verweerder aan eiseres op 9 januari 2012 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met een geldigheidsduur van 3 januari 2012 tot 3 januari 2017.
Op 31 maart 2016 heeft verweerder het voornemen uitgebracht tot het intrekken van de verleende verblijfsvergunning. Er is namelijk gebleken dat de echtgenoot van eiseres, [X], getraceerd is en dat ten behoeve van zijn overkomst naar Nederland een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is aangevraagd.
Bij besluit van 19 augustus 2016 is de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 september 2015. Daarbij is aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend.
Hiertegen is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 oktober 2017 heeft rechtbank Den Haag het beroep ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2017:13000). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 5 februari 2018 de uitspraak bevestigd (201708659/1/V2).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet
direct voorafgaand aan haar aanvraag vijf aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf heeft gehad, aangezien haar verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 28 september 2015 ingetrokken is.
3. In de beroepsgronden voert eiseres aan dat, gezien de ontwikkelingen van de veiligheidssituatie in Afghanistan en de daarop gebaseerde rechtspraak van de lidstaten van de Europese Unie, de afwijzing van de aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heroverwogen moet worden. Als bijlage heeft eiseres een artikel bijgevoegd van het oordeel van de Franse vreemdelingenrechter dat er sprake is van een zogenaamde ‘uitzonderlijke situatie’ in Kabul.
Ook de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient volgens eiseres heroverwogen te worden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Vw 2000, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien:
c. de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen;
(…)
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet, dan wel indien de vreemdeling het examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald. De periode van verblijf op grond van artikel 14, van de vreemdeling aan wie op grond van artikel 28, eerste lid, onderdeel e, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend, wordt aangemerkt als rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Op 2 oktober 2017 is het door eiseres tegen het besluit van 19 augustus 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard door rechtbank Den Haag. De Afdeling heeft het oordeel van de rechtbank bij uitspraak van 5 februari 2018 bevestigd. Hiermee is de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in rechte komen vast te staan. Gelet hierop heeft eiseres niet direct voorafgaand aan haar aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres om die reden terecht en op goede gronden afgewezen.
De beroepsgrond dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heroverwogen moet worden, kan niet slagen nu het besluit van 19 augustus 2016 in rechte vast is komen te staan en verweerder terecht heeft gesteld dat onderhavige beroepsprocedure zich niet leent om de intrekking wederom te betwisten.
6.2
De vraag of de veiligheidssituatie in Afghanistan, gelet op de ontwikkelingen aldaar, zodanig is dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is in onderhavige beroepsprocedure niet aan de orde. Deze procedure betreft slechts de vraag of eiseres gezien haar verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd thans in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres desgewenst de veiligheidssituatie in Afghanistan in een opvolgende asielaanvraag naar voren kan brengen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 4 weken na de dag van verzending van die uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.