ECLI:NL:RBDHA:2017:13000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
NL16.2501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel van alleenstaande vrouw uit Afghanistan na opsporing echtgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een alleenstaande vrouw uit Afghanistan. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Nieuwenhuys, had in 2012 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen, omdat zij werd aangemerkt als alleenstaande vrouw. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder in deze zaak, heeft op 19 augustus 2016 besloten om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, omdat de grond voor verlening was komen te vervallen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de echtgenoot van eiseres, die eerder als vermist werd beschouwd, inmiddels was getraceerd en een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn overkomst naar Nederland was aangevraagd.

De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig was, omdat eiseres niet langer als alleenstaande vrouw kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke grondslag voor de intrekking van de verblijfsvergunning aanwezig was, en dat de verweerder bevoegd was om de vergunning in te trekken op basis van artikel 32 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had aangevoerd dat er geen wettelijke grondslag voor de intrekking was, maar de rechtbank volgde dit betoog niet. De rechtbank oordeelde dat de intrekking niet in strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat er geen concrete toezegging was gedaan dat de vergunning niet ingetrokken zou worden.

Eiseres voerde ook aan dat haar echtgenoot vanwege medische problemen geen bescherming kon bieden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de intrekking. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.2501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

mede namens haar minderjarig kind [kind] ([kind])
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuys).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 september 2015.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was M.A. Gardezy als tolk ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1969. Haar minderjarig kind is geboren op [geboortedatum] 2004. Beiden zijn van Afghaanse nationaliteit. Bij besluit van 9 januari 2012 is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 3 januari 2012 tot 3 januari 2017. Op 14 maart 2016 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. Aan de vergunningverlening ligt ten grondslag dat eiseres, ingevolge hetgeen is neergelegd in het Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 2 december 2011, nummer WBV 2011/16, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) (hierna: WBV 2011/16), ten tijde van het besluit op de asielaanvraag werd aangemerkt als alleenstaande vrouw. Eiseres heeft verklaard dat haar echtgenoot was ontvoerd en dat niet bekend was waar hij verbleef, zodat zij in Afghanistan geen echtgenoot had met wie zij kon samenleven. Thans is gebleken dat de echtgenoot van eiseres, [echtgenoot van eiseres], getraceerd is en dat ten behoeve van zijn overkomst naar Nederland een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is aangevraagd. Hieruit blijkt dat de huwelijksband van eiseres met haar echtgenoot niet langer als verbroken kan worden beschouwd en dat zij derhalve niet langer kan worden aangemerkt als een alleenstaande vrouw. Verweerder overweegt dat er ten tijde van de vergunningverlening geen andere gronden, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, bestonden om aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Bovendien geeft ook de huidige situatie daartoe geen aanleiding. Van een schending van het recht op eerbiediging van het gezinsleven en/of het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als gevolg van de intrekking van de verblijfsvergunning is ook geen sprake. Voor zover eiseres met de medische verklaring aanvoert dat van de zijde van haar echtgenoot geen feitelijke bescherming uitgaat vanwege de opgegeven medische situatie, overweegt verweerder dat, gelet op de sterk wisselende identificerende gegevens van de echtgenoot van eiseres, niet wordt gevolgd dat deze verklaring inderdaad op hem ziet en wordt hiermee tevens afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres dat zij al die tijd als alleenstaande vrouw diende te worden aangemerkt.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen wettelijke grondslag voor intrekking is. Door verweerder wordt miskend dat uit artikel 32, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat bij algemene maatregel van bestuur regels (kunnen) worden gesteld met betrekking tot de intrekking van de verblijfsvergunning in het geval van verval van de grond voor verlening. Daarbij wordt bepaald in welke gevallen de verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Nu geen regels zijn gesteld met betrekking tot de verblijfsvergunning die verleend is op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, ontbreekt het wettelijk kader voor de intrekking van deze vergunning. In het bestreden besluit wordt onder verwijzing naar een passage uit het WBV 2013/5 overwogen dat het wettelijk kader niet ontbreekt maar deze passage is niet in dit WBV terug te vinden. De artikelen waar in deze passage naar wordt verwezen, namelijk artikel 3.105c en 3.105f van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), artikel 3.37e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) en paragraaf C2/8.1 van de Vc 2000, zijn bovendien niet relevant. Aan het bestreden besluit kleeft derhalve een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek. Voorts betoogt eiseres dat de rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning niet inzichtelijk is en dat eiseres er daarom op mocht vertrouwen dat haar verblijfsvergunning niet zou worden ingetrokken. In het besluit van 9 januari 2012 staat dat de vergunning wordt verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 maar staat niet dat deze vergunning is verleend omdat eiseres behoort tot de specifieke groep van alleenstaande vrouwen uit Afghanistan. Eiseres voert tot slot aan dat haar echtgenoot als gevolg van fysieke en psychische problemen niet in staat is om bescherming aan het gezin te bieden in Afghanistan en dat deze omstandigheid door verweerder ten onrechte niet is beoordeeld. Ten aanzien van de afwijkende verklaringen die zouden zijn afgelegd omtrent de naam en geboortedatum van haar echtgenoot, is eiseres ten onrechte niet eerder in de gelegenheid is gesteld om hierop te reageren. Voorts wordt ten onrechte overwogen dat niet kan worden vastgesteld of de overgelegde medische verklaring betrekking heeft op haar echtgenoot en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres dat zij al die tijd als alleenstaande vrouw diende te worden aangemerkt. Eiseres benadrukt dat zij niet heeft verklaard dat zij als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt maar dat zij als zodanig is aangemerkt. Indien niet zou kunnen worden vastgesteld dat de medische verklaring betrekking heeft op haar echtgenoot, dan kan daaruit niet worden geconcludeerd dat de echtgenoot geen medische problemen heeft en al helemaal niet dat eiseres niet al die tijd als alleenstaande vrouw zou kunnen worden aangemerkt.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 (oud) kon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000, is komen te vervallen.
Ingevolge artikel 32, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Daarbij wordt bepaald in welke gevallen een verblijfsvergunning als bedoeld in het eerste lid die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 wordt ingetrokken.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Niet in geschil is dat de echtgenoot van eiseres niet langer vermist is en dat ten behoeve van zijn overkomst naar Nederland een mvv is aangevraagd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder hierin aanleiding heeft kunnen zien om de aan eiseres verleende verblijfsvergunning in te trekken.
6.2.
Het betoog van eiseres dat er geen wettelijke grondslag is voor intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die verleend is op grond van het toenmalige artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, volgt de rechtbank niet. Dat verweerder de bevoegdheid heeft om over te gaan tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indien de grond voor verlening is komen te vervallen, volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Dat er overeenkomstig het tweede lid van dit artikel geen regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omtrent de intrekking van de verblijfsvergunning die verleend is op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 zijn gesteld, maakt dit niet anders. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat in het bestreden besluit sprake is van een verschrijving. De geciteerde passage is niet afkomstig uit het WBV 2013/5 maar uit de Werkinstructie 2013/5 (WI 2013/5). Met betrekking tot deze passage en de hierin genoemde artikelen, merkt de rechtbank op dat deze bepalingen van toepassing waren ten tijde van het opstellen van de WI 2013/5 in het geval een verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 werd ingetrokken. Door eiseres wordt derhalve terecht aangevoerd dat deze bepalingen in haar geval niet relevant zijn. Gelet op het vorenstaande leidt dit echter niet tot het oordeel dat er geen wettelijke grondslag voor de intrekking van de verblijfsvergunning is.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit blijkt dat aan eiseres een verblijfsvergunning is verleend omdat ze als alleenstaande vrouw uit Afghanistan is aangemerkt. In het bestreden besluit overweegt verweerder uitdrukkelijk dat eiseres wordt aangemerkt als behorend tot een specifieke groep, zoals is neergelegd in de WBV 2011/16, en dat zij derhalve in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 (oud). De rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning is aldus inzichtelijk gemaakt. Nu door eiseres niet wordt betwist dat haar echtgenoot is getraceerd, staat daarmee vast dat eiseres niet langer kan worden aangemerkt als een alleenstaande vrouw uit Afghanistan. Zij behoort dus niet langer tot deze specifieke kwetsbare minderheidsgroep. Gelet hierop was verweerder bevoegd om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken omdat de grond voor verlening is komen te vervallen. De enkele omstandigheid dat verweerder bij besluit van 9 januari 2012 een verblijfsvergunning heeft verleend aan eiseres leidt niet tot de conclusie dat de intrekking van de verleende vergunning in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Dit besluit kan niet worden aangemerkt als een concrete, ondubbelzinnige toezegging dat de vergunning niet kan worden ingetrokken.
6.4.
Ter onderbouwing van de stelling dat de echtgenoot van eiseres haar en haar kinderen geen bescherming kan bieden in Afghanistan, heeft eiseres een medische verklaring overgelegd, waaruit naar voren komt dat de echtgenoot van eiseres geregistreerd staat bij de Afdeling Psychiatrie in het ziekenhuis van Herat vanwege een ernstige depressie. In dit verband heeft verweerder terecht overwogen dat door eiseres, de zoon van eiseres en de zus van de echtgenoot van eiseres onderling afwijkende verklaringen zijn afgelegd betreffende de identificerende gegevens van de echtgenoot van eiseres en dat ook in de mvv-aanvraag die eiseres ten behoeve van haar echtgenoot heeft ingediend een afwijkende geboortedatum wordt gehanteerd. Eiseres voert aan dat verweerder dit ten onrechte heeft overwogen, maar heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Bovendien heeft eiseres geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd. Daarom heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet kan worden vastgesteld welke van de opgegeven identificerende gegevens van de echtgenoot juist zijn en dat daarom niet vaststaat dat de overgelegde medische verklaring ziet op de echtgenoot van eiseres. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het beleid van verweerder zoals dat is neergelegd in de WBV 2011/16, en dat niet kennelijk onredelijk is, een vrouw als alleenstaand aanmerkt indien zij in Afghanistan geen echtgenoot (meer) heeft met wie zij kan gaan samenleven. De rechtbank stelt dan ook vast dat de omstandigheid of de echtgenoot van eiseres in staat is om bescherming te bieden niet relevant is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.