ECLI:NL:RBDHA:2018:15323
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Prematuur beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 1 augustus 2017. Eiser heeft op 22 februari 2018 een ingebrekestelling verzonden, waarop verweerder op 24 februari 2018 bevestigde dat deze was ontvangen. Verweerder heeft echter op 1 maart 2018 medegedeeld dat de ingebrekestelling ongeldig was, omdat de beslistermijn met negen maanden was opgeschort. Eiser heeft vervolgens op 6 maart 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft op 11 december 2018 de zitting gehouden, waarbij de gemachtigde van eiser niet aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat bij besluit van 6 april 2018 aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend en een dwangsom is toegekend wegens het niet tijdig beslissen. Eiser heeft echter op 4 december 2018 aangegeven dat het beroep zich niet richtte tegen dit besluit, maar enkel om een proceskostenveroordeling te verkrijgen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep prematuur was, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 1 maart 2018 geen weigering om een besluit te nemen inhield, maar slechts een mededeling over de opschorting van de beslistermijn. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroepschrift ten onrechte was ingediend.