In deze zaak, die zich afspeelt binnen het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.G.L. den Os-Brand, de behandelend rechter in haar zaak. Het wrakingsverzoek werd gedaan tijdens een zitting op 29 november 2018, waar de rechter een beslissing moest nemen over de voortzetting van de machtiging tot inbewaringstelling van verzoekster. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter, na het indienen van het wrakingsverzoek, de zitting heeft geschorst en vervolgens op dezelfde dag een beschikking heeft gegeven, waarbij het verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de machtiging inbewaringstelling in volle omvang werd toegewezen. Hierdoor was de rechter niet langer de behandelend rechter in de zaak, wat volgens de wet betekent dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is. De wrakingskamer concludeert dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een wrakingsverzoek toe te wijzen in een situatie waarin de rechter al een beslissing heeft genomen. De wrakingskamer heeft ook overwogen dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter, en dat het verzoek om wraking om deze reden werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 december 2018, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.