ECLI:NL:RBDHA:2018:15162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
C/09/564847 / KG RK 18/1774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking in een BOPZ-zaak met niet-ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak, die zich afspeelt binnen het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.G.L. den Os-Brand, de behandelend rechter in haar zaak. Het wrakingsverzoek werd gedaan tijdens een zitting op 29 november 2018, waar de rechter een beslissing moest nemen over de voortzetting van de machtiging tot inbewaringstelling van verzoekster. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter, na het indienen van het wrakingsverzoek, de zitting heeft geschorst en vervolgens op dezelfde dag een beschikking heeft gegeven, waarbij het verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de machtiging inbewaringstelling in volle omvang werd toegewezen. Hierdoor was de rechter niet langer de behandelend rechter in de zaak, wat volgens de wet betekent dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is. De wrakingskamer concludeert dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een wrakingsverzoek toe te wijzen in een situatie waarin de rechter al een beslissing heeft genomen. De wrakingskamer heeft ook overwogen dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter, en dat het verzoek om wraking om deze reden werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 december 2018, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

de Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2018/89
zaak- /rekestnummer: C/09/564847 / KG RK 18/1774
Beslissing van 12 december 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. J.I. Echteld te Gouda,
strekkende tot de wraking van
mr. M.G.L. den Os-Brand,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de officier van justitie in het arrondissement Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (ongedateerde) proces-verbaal van het horen in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de beschikking van de rechter van 29 november 2018.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/563887 FA RK 18-8700. In die zaak (hierna: de hoofdzaak) is aan de orde het verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de machtiging inbewaringstelling van verzoekster.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens voormeld proces-verbaal aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter haar niet heeft laten uitspreken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Uit het procesdossier in de hoofdzaak blijkt dat het verhoor van verzoekster op 29 november 2018 heeft plaatsgevonden en dat verzoekster kort na aanvang van dat verhoor een wrakingsverzoek heeft gedaan, waarna de rechter de zitting heeft geschorst. Vervolgens heeft de rechter op 29 november 2018 alsnog een beschikking gewezen op het verzoek van de officier van justitie. Uit de beschikking blijkt dat de rechter zich na de zitting genoodzaakt heeft gezien het verzoek toe te wijzen, omdat de uiterlijke beslisdatum van het verzoek van de officier van justitie per 29 november 2018 expireerde. Gelet hierop gaat de wrakingskamer er van uit dat de rechter van oordeel was dat de te nemen beslissing geen uitstel gedoogde en dat zij de beslissing heeft genomen op grond van het bepaalde in artikel in artikel 6.2 van het Wrakingsprotocol rechtbank Den Haag. In dit artikel is bepaald dat de rechter zich na het wrakingsverzoek van verdere bemoeiingen met de zaak onthoudt
voor zover die uitstel gedogen. Uit de beschikking blijkt verder dat de rechter van oordeel is dat aan de gronden voor de verzochte machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis is voldaan. Er is machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoekster in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 20 december 2018. Daarmee is het verzoek van de officier van justitie in volle omvang toegewezen.
3.3.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan slechts een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt. Omdat de rechter reeds in volle omvang op het verzoek van de officier van justitie heeft beslist, is zij thans geen behandelend rechter meer. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om in die situatie een wrakingsverzoek toe te wijzen en verzoekster kan dan ook niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Het verzoek zal daarom wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid worden afgewezen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.4.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog dat het proces-verbaal van de zitting geen aanleiding geeft om te veronderstellen dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen was, of dat er bij verzoekster sprake kon zijn van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Ook een inhoudelijke behandeling zou derhalve in deze situatie niet hebben geleid tot een toewijzing van het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht/artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat; ;
• de officier van justitie;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. G.P. van Ham, J.A. van Steen en Y.J.Wijnnobel-van Erp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in openbaar uitgesproken op 12 december 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.