ECLI:NL:RBDHA:2018:15161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
7172246 RP VERZ 18 50480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verstoorde arbeidsrelatie en weging van herplaatsingsaanbod

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werkneemster. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. I.H. Castenmiller, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de grond van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. De werkneemster, vertegenwoordigd door mr. P. Benders, heeft zich verweerd en zelfstandige tegenverzoeken ingediend, waaronder een verzoek om betaling van een transitievergoeding.

De werkneemster was sinds 1 maart 2010 in dienst bij de werkgever en had te maken met verschillende gezondheidsproblemen, waaronder een rughernia en burn-out verschijnselen. Ondanks pogingen tot mediation en voorstellen tot herplaatsing door de werkgever, heeft de werkneemster deze aanbiedingen afgewezen, wat leidde tot een verdere escalatie van de situatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord was dat van beide partijen niet meer gevergd kon worden dat zij aan elkaar gebonden bleven.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van een vertrouwensbreuk en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 9 december 2018, en de werkgever is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 7.885,99 aan de werkneemster. De kosten van de procedure zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
HvB
Zaaknr.: 7172246 RP VERZ 18 50480
Uitspraakdatum: 9 november 2018
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij tevens verwerende partij in de zelfstandige tegenverzoeken,
verder te ook noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. I.H. Castenmiller,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij tevens verzoekende partij in de zelfstandige tegenverzoeken,
verder ook te noemen: de werkneemster,
gemachtigde: mr. P. Benders.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] , heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 27 augustus 2018 verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de korst mogelijke termijn te ontbinden onder vaststelling dat werkneemster, hierna ook te noemen [verweerster] , geen transitievergoeding toekomt. [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft daarbij ook een aantal zelfstandige tegenverzoeken gedaan, waaronder een verzoek tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de transitievergoeding en tot betaling van een billijke vergoeding.
1.2.
Op 8 oktober 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn de werkgever en de werkneemster in persoon, bijgestaan door hun gemachtigden. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog diverse producties overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is geboren op [geboortedag] 1980 en sinds 1 maart 2010 in dienst bij [verzoeker] , laatstelijk in de functie van [functie] tegen een salaris van € 2.562,30 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten.
2.2.
Op 23 mei 2013 is [verweerster] uitgevallen in verband met een rughernia, die volgens haar toenmalige neuroloog werd veroorzaakt door het te lang zitten in één houding en door stress. Na re-integratie is zij begin 2014 weer teruggekeerd in haar eigen werkzaamheden.
2.3.
Op 21 maart 2018 heeft [verweerster] zich ziekgemeld met burn-out verschijnselen.
2.4.
De Arboarts heeft in zijn advies van 19 april 2018 aangegeven dat [verweerster] ongeschikt was voor haar eigen werk en dat de ziekmelding gerelateerd was aan de arbeidsomstandigheden. Hij verwachtte een spoedig herstel wanneer partijen het arbeidsgerelateerde probleem succesvol zouden kunnen oplossen en adviseerde mediation.
2.5.
Tussen partijen heeft mediation plaatsgevonden maar dit heeft niet geleid tot een oplossing. Het laatste gesprek in het kader van de mediaton heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018.
2.6.
Op 6 augustus 2018 en op 21 augustus 2018 heeft [verzoeker] [verweerster] voorstellen tot herplaatsing binnen zijn onderneming gedaan.
[verzoeker] heeft [verweerster] aangeboden om haar te herplaatsen op de afdeling kaakchirurgie en haar ook aangeboden te herplaatsen op basis van 50% kaakchirurgie en 50% orthodontie.
[verweerster] heeft beide aanbiedingen van de hand gewezen, enerzijds omdat zij geen affiniteit heeft met kaakchirurgie en anderzijds omdat zij dan geconfronteerd blijft worden met een werkgever die niet in staat is gebleken de arbeidsgerelateerde problematiek op te lossen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g. BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat sprake is van -kort gezegd- een verstoorde arbeidsverhouding, die zodanig is dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Volgens [verzoeker] wordt het arbeidsconflict door [verweerster] veroorzaakt en in stand gehouden. Zij weigert ieder redelijk aanbod tot herplaatsing, terwijl er is geen sprake van medische arbeidsongeschiktheid. Onder die omstandigheden mag van [verweerster] worden verwacht dat zij zelf haar arbeidsovereenkomst opzegt en tot het einde van de arbeidsovereenkomst haar werkzaamheden voortzet, aldus [verzoeker] .
Dit wangedrag is, aldus [verzoeker] , zodanig ernstig verwijtbaar in de zin van artikel 7:673, zevende lid aanhef en sub b BW dat haar geen transitievergoeding toekomt en dat op grond van artikel 7:671b, achtste lid aanhef en sub b. BW de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden met ingang van de dag na de dag van de beschikking in deze zaak.

4.Het verweer en de zelfstandig tegenverzoeken

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt zich primair op het standpunt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
Na 2014 is de werkdruk stelselmatig verhoogd. Daar heeft zij over gesproken en over geklaagd maar er is niet naar haar geluisterd. Dat heeft bij haar groeiende stress te weeg gebracht.
Zij werkt als [functie] nauw samen met [verzoeker] , de enige [functie] binnen de [werkgever] . Door het optreden van [verzoeker] als werkgever is die samenwerking in toenemende mate onder druk komen te staan. [verzoeker] doet moeilijk over de vakantiedagen die [verweerster] wil opnemen en snauwt haar in het bijzijn van patiënten af.
Volgens [verweerster] is de ontstane situatie voor haar onwerkbaar geworden en dat is geheel te wijten aan [verzoeker] .
Subsidiair, voor het geval de kantonrechter de vertrouwensbreuk tussen partijen vaststelt, refereert [verweerster] zich wat betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan het oordeel van de kantonrechter.
Omdat de arbeidsverhouding door toedoen van [verzoeker] geheel onwerkbaar is geworden verzoekt zij in dat geval ontbinding van de arbeidsovereenkomst, rekening houdend met de normale opzegtermijn, de transitievergoeding en een billijk vergoeding.
Met betrekking tot de hoogte van de billijke vergoeding wijst [verweerster] op de duur van het dienstverband, op het feit dat zij slechts intern is opgeleid en geen enkel diploma heeft alsmede dat [verzoeker] als een van de laatsten in Nederland nog werkt met het verouderde BEGG systeem. Wanneer [verweerster] een ander baan moet zoeken op het gebied van de [functie] zal zij opnieuw intern moeten worden opgeleid met betrekking tot het systeem dat de nieuwe werkgever hanteert.

5.De beoordeling van het verzoek en de zelfstandige tegenverzoeken

5.1.
Beoordeeld dient te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt vast dat onderhavig verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod. Voldoende is komen vast te staan dat de reden dat [verweerster] op dit moment niet werkt zijn grondslag vindt in de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen en geen medische reden (meer) heeft.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
Uit de door partijen over en weer ingenomen standpunten en op grond van hetgeen is gebleken tijdens de mondelinge behandeling is er tussen partijen een zo diepgaande breuk van vertrouwen en is de arbeidsverhouding daardoor zodanig verstoord dat van partijen over en weer niet meer gevergd kan worden dat zij nog door een arbeidsovereenkomst aan elkaar gebonden blijven.
Daarmee is het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op zichzelf toewijsbaar.
5.4.
Vervolgens staat de kantonrechter voor de beantwoording van de vraag of en zo, ja aan wie van partijen en in welke mate die vertrouwensbreuk dan te wijten is.
[verzoeker] zegt zelf dat [verweerster] een goede [functie] is, dat zij de afgelopen jaren veel ervaring heeft opgebouwd en haar werkzaamheden naar tevredenheid verricht.
[verweerster] heeft op haar beurt voldoende aannemelijk gemaakt dat de aflopen jaren de werkdruk binnen de praktijk is toegenomen en dat [verzoeker] niet altijd makkelijk in de omgang is. De door [verweerster] daartoe ter onderbouwing van deze stelling overgelegde producties 15 en 17 zijn door [verzoeker] niet voldoende weerlegd. Voorts staat vast dat de mediation er niet toe heeft geleid dat de lucht tussen partijen is geklaard.
Daar staat tegenover dat [verzoeker] na de mediation [verweerster] nog twee voorstellen tot herplaatsing heeft gedaan.
De redenen die [verweerster] heeft opgegeven om niet op die voorstellen in te gaan zijn deels invoelbaar, voor zover het gaat over de samenwerking met [verzoeker] maar deels ook ontoereikend nu zij wel in staat is tot werk op de afdeling kaakchirurgie maar dit niet wil omdat zij geen affiniteit heeft met kaakchirurgie.
Dit moet leiden tot de conclusie dat partijen over en weer wel enig verwijt valt te maken van de ontstane situatie maar niet dat er over en weer sprake is van zodanig ernstig verwijtbaar handelen of nalaten dat de arbeidsovereenkomst eerder zou moeten eindigen dan deze bij regelmatige beëindiging zou zijn beëindigd en dat [verweerster] geen recht op de transitievergoeding kan laten gelden. Omgekeerd komt [verweerster] ook niet in aanmerking voor een billijke vergoeding.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 9 december 2018. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met dien verstande dat ten minste een termijn van een maand resteert.
5.6.
[verzoeker] dient aan [verweerster] een bedrag van € 7.885,99 bruto te betalen ter zake de aan haar verschuldigde transitievergoeding.
5.7.
7. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

6.De beslissing op het verzoek en de zelfstandige tegenverzoeken

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 9 december 2018;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] om [verweerster] uiterlijk 9 december 2018 een transitievergoeding te betalen van € € 7.885,99 bruto;
6.3.
verklaart deze beschikking tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter en op 9 november 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.