ECLI:NL:RBDHA:2018:15153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
C/09/543252 / HA ZA 17-1192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering verzekeraar afgewezen wegens onzorgvuldig handelen van aangesproken partijen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft Nationale Nederlanden Schadeverzekering N.V. (hierna: NN) een regresvordering ingesteld tegen Stichting Staedion en twee Verenigingen van Eigenaren (VvE's) naar aanleiding van waterschade in de bedrijfsruimte van [BV I]. De waterschade was ontstaan door een lekkage in de rioleringsbuis, die zich bevond in de serviceruimte van het complex. NN had de schade aan [BV I] vergoed, maar trachtte deze kosten te verhalen op de gedaagden, stellende dat zij onzorgvuldig hadden gehandeld door de rioleringsbuizen niet volgens de montagevoorschriften te bevestigen en onvoldoende afvoerfaciliteiten te hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rioleringsbuizen bij de bouw in 1992 met de verkeerde beugels zijn bevestigd, maar dat Staedion en de VvE's niet verantwoordelijk zijn voor deze constructiefout, aangezien zij niet betrokken waren bij de bouw en geen kennis hadden van de gebrekkige ophangsystemen. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de afvoerfaciliteiten niet onzorgvuldig waren, omdat deze geschikt waren voor normale lekkages. De rechtbank heeft de vorderingen van NN afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/543252 / HA ZA 17-1192
Vonnis van 19 december 2018
in de zaak van
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING N.V.te Den Haag,
eiseres,
advocaat: mr. A. Youssuf te 's-Gravenhage,
tegen

1.STICHTING STAEDION te Den Haag,

gedaagde,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
2.
VERENIGING VAN EIGENAARS COMPLEX [X]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
3.
VERENIGING VAN EIGENAARS BEDRIJFSRUIMTEN [X]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als NN. Gedaagden worden gezamenlijk Staedion c.s. genoemd, of afzonderlijk Staedion, VvE Complex en VvE Bedrijfsruimten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 2 november 2017 met producties 1 t/m 22;
  • de conclusie van antwoord van Staedion en VvE Complex met producties 1 t/m 4;
  • de conclusie van antwoord van VvE Bedrijfsruimten met producties 1 en 2;
  • het tussenvonnis van 21 maart 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van NN met producties 23 t/m 26;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 november 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken op de verslaglegging. Staedion en VvE Complex hebben bij brief van 16 november 2018 van die mogelijkheid gebruik gemaakt. NN heeft bij brief van 27 november 2018 op de brief van Staedion en VvE Complex gereageerd. Deze brieven zijn aan het procesdossier toegevoegd en de rechtbank wijst vonnis met inachtneming van de opmerkingen van partijen, voor zover die de verslaglegging van de zitting betreffen.

2.De feiten

2.1.
[BV I] (hierna: [BV I] ) is huurder van een bedrijfsruimte op de begane grond van Complex [X] in [plaats] (hierna: het complex). Op de begane grond van het complex bevinden zich 47 bedrijfsruimten. Daarboven bevinden zich allereerst een zogenoemde tussenverdieping, vervolgens twee parkeerdekken en tot slot tien etages met daarin 484 woningen. De bedrijfsruimten zijn grotendeels particulier bezit, de parkeerdekken en de woningen zijn eigendom van Staedion.
2.2.
De eigenaren van de bedrijfsruimten zijn verenigd in VvE Bedrijfsruimten. VvE Bedrijfsruimten is, samen met Staedion als eigenaar van de parkeerdekken en de woningen, lid van VvE Complex. Staedion is daarnaast bestuurder van VvE Complex en beheerder van het complex (met uitzondering van de bedrijfsruimten).
2.3.
In de onder 2.1 genoemde tussenverdieping bevindt zich de ruimte die door partijen wordt aangeduid als “de serviceruimte”. Door die serviceruimte lopen onder meer de afvoerleidingen van de bovengelegen appartementen. Die leidingen zijn door middel van beugels (horizontaal) bevestigd aan het betonnen plafond van de serviceruimte, en sluiten vervolgens aan op een verticale standleiding. Op de vloer van de serviceruimte is een waterdichte bitumen laag met opstaande randen van ongeveer 80 centimeter aangebracht. Daarnaast is er een overstortvoorziening en zit er in een muur een afvoeropening met een doorsnede van vijf centimeter.
2.4.
Tussen 24 en 27 december 2013 is er lekkage opgetreden in de bedrijfsruimte van [BV I] . Die lekkage is ontstaan doordat de verzamelrioolleiding van de appartementen boven de bedrijfsruimte van [BV I] (hierna: de rioleringsbuis), die zich bevond in de serviceruimte, is bezweken. Omdat de afvoer het water niet kon verwerken, is het afvalwater over de rand van de bitumen vloer van de serviceruimte gelopen en vervolgens langs de plafondplaten in het bedrijf van [BV I] gestroomd.
2.5.
Staedion heeft op 27 december 2013 een loodgietersbedrijf ingeschakeld om de rioleringsbuis te herstellen. Daarnaast heeft zij de bedrijfsruimte van [BV I] laten reinigen.
2.6.
[BV I] , die een zogenoemde “Perfect Bedrijfsschadeverzekering” had afgesloten bij NN, heeft de schade gemeld aan NN. NN heeft vervolgens expertisebureau EMN ingeschakeld om de oorzaak van de lekkage te onderzoeken. De conclusie van EMN luidt als volgt:
“De rioolbuizen waren hoogstwaarschijnlijk opgehangen aan klemmende beugels in plaats van de, volgens de montagevoorschriften vereiste, geleidebeugels. Als gevolg van het krimpen van de PE‑buizen zullen deze klemmende beugels meebewegen, waardoor de ophangpunten van de klemmende beugels aan trek- en drukkrachten blootgesteld zullen worden. Bij een geleidebeugel zal de buis vrij heen en [weer] kunnen schuiven, waardoor de ophangpunten niet aan dergelijke krachten blootgesteld worden.
Zeer waarschijnlijk is dan ook dat als gevolg van deze trek- en drukkrachten, een of meerdere kunststofbeugels na verloop van tijd beschadigd zijn geraakt (materiaalmoeheid), waardoor een of meerdere ophangbeugels het uiteindelijk hebben begeven waarna de rioolbuis niet meer afdoende werd ondersteund en geknikt (en lek) is geraakt.”
2.7.
NN heeft de schade van [BV I] , die door haar is begroot op € 339.956, vergoed. Zij heeft daarnaast een bedrag van € 11.249,95 aan expertisekosten gemaakt. NN heeft geprobeerd deze kosten te verhalen op Staedion. Die heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
NN vordert – samengevat – dat de rechtbank (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad), Staedion c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan NN van in totaal € 351.205,95, te vermeerderen met wettelijke rente en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Staedion c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak draait om de vraag of NN een uitkering die zij heeft gedaan aan haar verzekerde [BV I] kan verhalen op Staedion als beheerder van het complex waarin [BV I] is gevestigd, dan wel op (één van) de verenigingen van eigenaren van dat complex.
4.2.
NN stelt zich op het standpunt dat Staedion c.s. gehouden zijn de schade die zij aan [BV I] heeft uitgekeerd te vergoeden, omdat
zij niet hebben gezorgd voor een goede ophanging van de rioleringsbuizen en;
zij geen maatregelen hebben genomen om ervoor te zorgen dat water dat in de serviceruimte zou vrijkomen, zou worden gedetecteerd of afgevoerd,
Zij heeft in dit verband gesteld dat Staedion in haar hoedanigheid van feitelijk beheerder van het complex de mogelijkheid en de verplichting had dergelijke maatregelen te nemen, terwijl de beide VvE’s als eigenaar van (delen van) het complex aansprakelijk zijn voor de waterschade die is ontstaan bij [BV I] .
Ten aanzien van VvE Bedrijfsruimten
4.3.
VvE Bedrijfsruimten heeft zich op het standpunt gesteld dat – als uitgegaan zou moeten worden van de door NN gestelde oorzaak van de lekkage – de rioleringsbuizen in de serviceruimte gemeenschappelijke zaken zijn van Staedion en/of VvE Complex en niet van haar. Zij heeft in dit verband gemotiveerd gesteld dat de rioleringsbuis uitsluitend was bestemd voor het gebruik door de boven de bedrijfsruimten gelegen verdiepingen, dat de serviceruimte geen deel uitmaakt van VvE Bedrijfsruimten en dat de beheers- en onderhoudsverplichtingen van de serviceruimte rusten op VvE Complex. Zij heeft ter onderbouwing van haar betoog verwezen naar relevante passages uit de akte van hoofdsplitsing van het complex (sub F en artikel 19), het splitsingsreglement (artikelen 9, 15 en 33), de akte van ondersplitsing (artikel 1) en het reglement van ondersplitsing (artikelen 1 en 9).
4.4.
NN heeft op haar beurt de stellingen van VvE Bedrijfsruimen niet bestreden. Bovendien blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de door VvE Bedrijfsruimten genoemde bepalingen voldoende duidelijk dat (kort gezegd) VvE Bedrijfsruimten niets te maken heeft met de rioleringsbuizen. Nu dus is komen vast te staan dat de rioleringsbuis geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsruimten en dus ook niet tot de verantwoordelijkheid van VvE Bedrijfsruimten behoort, zal de vordering die NN tegen VvE Bedrijfsruimten heeft ingesteld, worden afgewezen.
4.5.
Voor zover NN zich nog op het standpunt heeft gesteld dat VvE Bedrijfsruimten (ook) is aangesproken in haar hoedanigheid van lid van VvE Complex, geldt dat NN dit argument voor het eerst ter zitting heeft genoemd. VvE Bedrijfsruimten heeft zich daartegen verweerd. Nu uit het hierna volgende blijkt dat ook de vordering tegen VvE Complex wordt afgewezen, kan in het midden blijven of de standpuntwijziging van NN in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zoals VvE Bedrijfsruimten heeft aangevoerd.
4.6.
VvE Bedrijfsruimten heeft ter zitting aanspraak gemaakt op vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte kosten voor de comparitie van partijen, omdat NN desgevraagd ter zitting niet bereid was haar vordering tegen VvE Bedrijfsruimten te laten vallen. Hoewel de rechtbank met VvE Bedrijfsruimten van mening is dat uit de stukken die VvE Bedrijfsruimten bij conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht, duidelijk blijkt dat de rioleringsbuis geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsruimten en dus ook niet valt onder de verantwoordelijkheid van VvE Bedrijfsruimten (en het NN zou hebben gesierd als zij dat zou hebben toegegeven), heeft NN naar het oordeel van de rechtbank geen misbruik van procesrecht gemaakt door het oordeel van de rechtbank op dit punt af te wachten. Voor een vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten is daarom geen aanleiding.
4.7.
De proceskosten van VvE Bedrijfsruimten zullen daarom, conform het toepasselijke liquidatietarief, worden begroot op € 8.698 (€ 3.894 aan griffierecht en € 4.804 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 2.402)).
4.8.
Voor de door VvE Bedrijfsruimten gevorderde veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).
Ten aanzien van Staedion en VvE Complex
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat VvE Complex verantwoordelijk is voor het onderhoud van de serviceruimte en dat Staedion fungeerde als feitelijk beheerder van het complex (behalve de bedrijfsruimten). VvE Complex en Staedion hebben echter gesteld dat zij niet gehouden zijn de schade van [BV I] aan NN te vergoeden, ook als zou blijken dat de rioleringsbuizen niet volgens de montagevoorschriften waren opgehangen of dat de afvoervoorziening in de serviceruimte onvoldoende was. Zij hebben in dit verband allereerst gewezen op de Tijdelijke Regeling Verhaalsrechten als bedoeld in artikel 6:197 BW. Daarnaast hebben Staedion en VvE Complex een beroep gedaan op artikel 2 van de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (hierna: Bbr 2000), waaraan NN als lid van het Verbond van Verzekeraars gebonden is.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat NN op grond van artikel 6:197 BW geen beroep kan doen op de artikelen 6:171, 6:173 en 6:174 BW. Dit betekent dat NN zich er niet op kan beroepen dat Staedion en VvE Complex aansprakelijk zijn voor eventuele fouten van door hen ingeschakelde ondergeschikten, voor gebrekkige zaken of gebrekkige opstallen. Bovendien staat vast dat de regresmogelijkheden van NN verder worden ingeperkt door de Bbr 2000. Artikel 2 van de Bbr 2000 luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Het recht van verhaal jegens niet-particulieren zal alleen worden uitgeoefend indien de aansprakelijkheid verband houdt met onzorgvuldig handelen of nalaten.”
4.11.
Dit betekent dat de vordering van NN alleen kan worden toegewezen, als de waterschade bij [BV I] het gevolg is van onzorgvuldig handelen of nalaten van Staedion en/of VvE Complex. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, en wel om de volgende redenen.
ad a. de gebrekkige ophanging van de rioleringsbuizen
4.12.
NN heeft zich op het standpunt gesteld dat de rioleringsbuis het heeft begeven, doordat deze – in strijd met de montagevoorschriften – aan het plafond van de serviceruimte was bevestigd met klem- in plaats van geleidebeugels. Daardoor kon de buis niet “werken” en is deze uiteindelijk gebarsten, zo heeft NN gesteld. Staedion en VvE Complex hebben deze gestelde oorzaak gemotiveerd bestreden. Zij hebben aangevoerd dat de onderzoeker pas een aantal maanden na de lekkage is ingeschakeld en dat toen al de nodige reparaties waren uitgevoerd. Bovendien hebben Staedion en VvE Complex erop gewezen dat de onderzoeker slechts heeft vastgesteld dat de rioleringsbuis “hoogstwaarschijnlijk” bevestigd is geweest met het verkeerde soort montagebeugels, maar dat hij dat niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of vast staat dat de gebruikte montagebeugels de oorzaak zijn geweest van de waterschade. Zelfs als ervan uitgegaan moet worden dat die stelling van NN juist is (en de rioleringsbuis is bezweken doordat verkeerde ophangbeugels waren gebruikt), is de lekkage naar het oordeel van de rechtbank niet te wijten aan onzorgvuldigheid van Staedion en/of VvE Complex. Van onzorgvuldigheid kan immers pas sprake zijn als Staedion en/of VvE Complex wisten dat de rioleringsbuizen verkeerd waren gemonteerd, of als hen verweten kan worden dat zij die kennis niet hadden. Van geen van tweeën is in deze procedure gebleken.
4.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rioleringsbuizen bij de bouw van het complex in 1992 met de door NN gewraakte beugels zijn bevestigd. Vast staat bovendien dat noch Staedion, noch VvE Complex zich met de uitvoering van de bouwwerkzaamheden bezig heeft gehouden. Zij wisten dus niet welke bevestigingsbeugels waren gebruikt, noch dat die ongeschikt waren voor deze toepassing. Ook daarna zijn zij daarvan niet op de hoogte geraakt. Vast staat dat er volgens de toepasselijke NEN-norm geen aanleiding bestaat om (de ophanging van) een riolering als deze periodiek te inspecteren, zolang er geen klachten zijn over het functioneren daarvan. Voor zover NN zich dus op het standpunt heeft gesteld dat Staedion en/of VvE Complex de beugels periodiek had moeten laten controleren, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij. NN heeft ook niet gesteld dat Staedion en VvE Complex in de loop van de jaren te weten zijn gekomen dat de rioleringsbuizen niet volgens de eisen waren bevestigd.
4.15.
NN stelt dat Staedion en VvE Complex die kennis wel in 2002 hebben opgedaan, omdat toen ook een rioleringsbuis boven de bedrijfsruimte van [BV I] kapot is gegaan, waardoor lekkage bij [BV I] is ontstaan. Volgens NN zijn Staedion en VvE Complex op dat moment ervan op de hoogte geraakt dat de rioleringsbuizen niet goed waren bevestigd, of hadden zij daar in ieder geval op dat moment achter moeten komen. Dit standpunt is onjuist. Staedion en VvE Complex hebben er terecht op gewezen dat de destijds ingeschakelde schade-expert heeft vastgesteld dat de lekkage in 2002 een hele andere oorzaak had. Expert CED stelt immers in haar rapportage van 13 juni 2002 het volgende vast:
“Van die zijde vernamen wij dat tussen het bedrijfsgedeelte van verzekerde op de parterre en de overige etages van het flatgebouw een kruipruimte aanwezig is alwaar leidingen zijn gesitueerd. Zo ook is aldaar een afvoerleiding ten behoeve van de riolering aanwezig welke horizontaal over het bedrijfsgedeelte van verzekerde loopt en aansluit op de verticale standleiding. Om bevriezing van de inhoud van deze horizontale afvoerleiding te voorkomen bevindt zich een zgn thermolint tegen de pvc afvoerleiding. Een thermostaat bewaakt de temperatuur zodat de inhoud niet kan bevriezen. Als gevolg van een defect in de thermostaat was het thermolint dermate heet geworden dat over 50 mtr schade aan de afvoerleiding ontstond en over 7 mtr doorsmolt, met alle gevolgen van dien.”
4.16.
NN heeft niet kunnen uitleggen hoe Staedion en VvE Complex, ondanks dat in 2002 is vastgesteld dat de lekkage was veroorzaakt door een defecte thermostaat, toch hebben geweten dat de rioleringsbuizen met de verkeerde beugels waren bevestigd. Evenmin is duidelijk geworden waarom Staedion en VvE Complex de ophanging van de rioleringsbuizen hadden moeten controleren, terwijl in het rapport een duidelijke oorzaak van de lekkage werd aangewezen en er met geen woord werd gerept over de ophanging. Weliswaar twijfelt EMN nu aan de juistheid van de in 2002 door CED getrokken conclusie, maar dat doet er niet aan af dat Staedion en VvE Complex geen enkele reden hadden om aan te nemen dat de ophanging van de rioleringsbuizen niet deugde. Dat geldt temeer nu niet is gebleken dat zich tussen 2002 en 2013 nog problemen hebben voorgedaan met de rioleringsbuizen.
ad b. de onvoldoende afvoerfaciliteiten
4.17.
NN stelt daarnaast dat Staedion en VvE Complex onzorgvuldig hebben gehandeld, doordat zij er niet voor hebben gezorgd dat water dat vrijkomt bij een breuk van de rioleringsbuizen, zou kunnen worden afgevoerd.
4.18.
Vast staat dat ook de afvoerfaciliteiten zijn aangelegd bij de bouw van het complex in 1992 en dat Staedion en VvE Complex daarmee geen bemoeienis hebben gehad. NN wijst er echter op dat bij de lekkage in 2002 is gebleken dat de afvoerfaciliteiten niet berekend waren op de hoeveelheid water die vrijkomt bij een breuk van een rioleringsbuis. Die stelling is op zichzelf juist. Anders dan NN stelt, is de rechtbank echter van oordeel dat Staedion en/of VvE Complex niet onzorgvuldig hebben gehandeld, door de afvoerfaciliteiten naar aanleiding van de lekkage in 2002 niet aan te pakken. In dit verband overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat de afvoer op zichzelf geschikt is als noodvoorziening voor “normale” lekkage (dat heeft ook de door NN ingeschakelde onderzoeker vastgesteld), maar dat zij kennelijk de hoeveelheid water die vrijkomt bij een leidingbreuk niet aankan. Met Staedion en VvE Complex is de rechtbank echter van oordeel dat een overstortvoorziening op dit soort calamiteiten niet berekend hoeft te zijn. Met andere woorden: van Staedion en VvE Complex kan niet worden verlangd dat zij maatregelen neemt om alle soorten van schade (ook hele uitzonderlijke) te voorkomen.
4.19.
NN heeft nog gesteld dat de bouwkundige situatie in het complex bijzonder was, omdat de afvoerleidingen het gebouw niet direct verticaal verlaten, maar eerst een horizontaal traject afleggen boven de bedrijfsruimten. Volgens NN leidt deze bijzondere situatie ertoe dat op Staedion en/of VvE Complex een bijzondere zorgplicht rust om schade aan de onderliggende bedrijfsruimten te voorkomen. Daargelaten of daadwerkelijk sprake is van een uitzonderlijke situatie (Staedion en/of VvE Complex hebben dat gemotiveerd betwist), is de rechtbank van oordeel dat ook zo’n uitzonderlijke situatie geen verplichting voor Staedion en/of VvE Complex meebrengt om maatregelen te nemen ter voorkoming van schade door uitzonderlijke calamiteiten. Het aanbod van NN te bewijzen dat sprake is van een bouwkundig bijzondere situatie, wordt dan ook als niet ter zake dienend gepasseerd.
4.20.
Tot slot heeft NN zich nog op het standpunt gesteld dat de rioleringsbuizen ook in 2015 en 2016 kapot zijn gegaan, wat in ieder geval in 2015 opnieuw tot waterschade bij [BV I] heeft geleid. Ook als die stelling juist is, kan dat niet leiden tot de conclusie dat de waterschade in 2013 het gevolg is geweest van onzorgvuldig handelen of nalaten van Staedion en/of VvE Complex. Wanneer daadwerkelijk sprake is van terugkerende problemen, ligt het wel voor de hand dat Staedion en VvE Complex onderzoek (laten) doen naar de oorzaak daarvan.
4.21.
In het licht van het voorgaande zullen alle vorderingen van NN worden afgewezen. Dit betekent dat de andere verweren van Staedion en VvE Complex (zoals dat NN niet tijdig bij hen heeft geklaagd) onbesproken kunnen blijven.
4.22.
NN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van Staedion en VvE Complex worden begroot op € 8.698 (€ 3.894 aan griffierecht en € 4.804 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 2.402)).
4.23.
Ook de door Staedion en VvE Complex gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden afgewezen. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hiervoor overwoog onder 4.8.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt NN in de proceskosten,
  • aan de zijde van Staedion en VvE Complex tot op heden begroot op € 8.698,00 en
  • aan de zijde van aan de zijde van VvE Bedrijfsruimten tot op heden begroot op € 8.698,00,
voor alle gedaagden te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.