ECLI:NL:RBDHA:2018:15128
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en oplegging inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige. Eiser, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om als zelfstandige te werken bij CCM Onderaannemer Vof. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag onvolledig was en dat verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, terecht had besloten om geen advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) te vragen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden en dat hij niet alle gevraagde gegevens had overgelegd.
Daarnaast had verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, omdat eiser niet had voldaan aan een eerder terugkeerbesluit. Eiser voerde aan dat het inreisverbod in strijd was met verschillende beginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat het inreisverbod terecht was opgelegd, gezien de illegale status van eiser in Nederland en het feit dat hij niet aan zijn terugkeerverplichting had voldaan. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de vereisten voor een verblijfsvergunning te voldoen en de gevolgen van het niet naleven van terugkeerbesluiten.