4.12De rechtbank is verder van oordeel dat het afnemen en verwerken van biometrische gegevens niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van het nagestreefde legitieme doel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor is overwogen, is de afname en verwerking van biometrische gegevens een doeltreffend middel om met een grote mate van nauwkeurigheid de identiteit van iemand vast te stellen. Hiermee kan daarom het gewenste doel worden bereikt, terwijl dit tegelijkertijd de minst vergaande inbreuk oplevert. Immers, het afnemen van vingerafdrukken heeft geen intiem karakter en veroorzaakt ook geen fysieke of psychische ongemakken, hetgeen eveneens geldt voor het afnemen van een gezichtsopname (zie in dit kader de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2013, nr. C-291/12 (het arrest Schwarz).
De rechtbank overweegt verder dat zij het betoog dat er meer vingerafdrukken worden afgenomen dan nodig is om de identiteit te verifiëren niet slaagt. Immers, in de parlementaire geschiedenis is uiteengezet en onderbouwd dat de uitkomst bij tien vingerafdrukken het meest betrouwbaar is. Voor zover eiser stelt dat de afname van twee vingerafdrukken hetzelfde resultaat zou opleveren als de afname van tien vingerafdrukken, heeft eiser dit onvoldoende onderbouwd. De verwerking van tien vingerafdrukken is dan ook noodzakelijk om zo nauwkeurig mogelijk de identiteit van de vreemdeling vast te stellen en daarbij mismatches te voorkomen.
Ook het betoog dat de betrouwbaarheid om de identiteit vast te laten stellen middels vingerafdrukken niet groter is dan de identificatie aan de hand van eisers Australische paspoort en dat het risico voor gebruik van valse documenten bij de categorie vreemdelingen waartoe eiser behoort minimaal is treft geen doel. Zowel in Vo 380/2008 als in de Wet biometrie wordt geen uitzondering gemaakt voor goed gedocumenteerde vreemdelingen. De rechtbank acht dit gerechtvaardigd nu het creëren van uitzonderingsposities de effectieve werking van de regelgeving in de weg zou staan. Daarbij komt dat ook voor eiser geldt dat vingerafdrukken de mogelijkheid bieden om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van een verblijfsdocument.
Met eiser onderkent de rechtbank dat een strikt doelgebonden gebruik van biometrische gegevens essentieel is. In de Wet biometrie is hierin voorzien doordat de doelen waarvoor de biometrische gegevens mogen worden verzameld en verwerkt uitdrukkelijk zijn omschreven en de gronden voor verstrekking van de gegevens limitatief zijn bepaald. Zo bepaalt artikel 107, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 dat de in de vreemdelingenadministratie opgenomen vingerafdrukken en gezichtsopnames worden verwerkt voor de uitvoering van de Vw 2000, de Rijkswet op het Nederlanderschap en de daarop gebaseerde regelgeving. Hieruit volgt dat de gegevens in beginsel uitsluitend gebruikt worden door de deelnemers van de vreemdelingenketen. Daarnaast is in artikel 107, vijfde lid, van de Vw 2000 een limitatief aantal gronden bepaald ten behoeve waarvan gezichtsopnames en vingerafdrukken uit de vreemdelingenadministratie, in afwijking van het in het tweede lid, onder a, omschreven doel aan derden beschikbaar kunnen worden gesteld. Het beschikbaar stellen voor andere doelen dan genoemd in artikel 107 Vw 2000 is niet mogelijk, waarmee het risico op een zogenaamde “function creep” voldoende wordt voorkomen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het aan derden beschikbaar stellen van biometrische gegevens niet verder gaat dan nodig is voor het legitieme doel.
Het betoog dat het gebruik van vingerafdrukken om strafbare feiten mee op te sporen stigmatiserend en niet noodzakelijk is en dat de criteria hieromtrent vaag zijn, volgt de rechtbank niet. Daartoe verwijst de rechtbank naar artikel 107, zesde lid, van de Vw 2000, waarin is bepaald dat de verstrekking van gegevens betreffende vingerafdrukken van de vreemdeling uit de vreemdelingenadministratie ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten slechts plaatsvindt in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie. Daarnaast is vereist dat er een redelijk vermoeden bestaat dat de verdachte een vreemdeling is, of dat de verstrekking in het belang van het onderzoek is en het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland, dan wel snel resultaat geboden is bij de opheldering van het misdrijf. Gelet op voornoemde voorwaarden, heeft verweerder er terecht op gewezen dat het beschikbaar stellen van de vingerafdrukken van vreemdelingen enkel plaatsvindt in specifieke gevallen van ernstige delicten en na een individuele afweging van de noodzaak daarvan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de mogelijkheid om biometrische gegevens van vreemdelingen beschikbaar te stellen met het oog op de opsporing en vervolging van strafbare feiten van voldoende waarborgen is voorzien en niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is. Verder overweegt de rechtbank dat nu in het onderhavige geval enkel met terughoudendheid en onder strikte voorwaarden gebruik mag worden gemaakt van de biometrische gegevens van vreemdelingen in de strafrechtketen, het beroep op het arrest van 4 december 2008 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, nrs. 30562/04 en 30566/04, geen doel treft.
De rechtbank verwijst verder naar artikel 115, eerste lid, van de Vw 2000, waarin is bepaald dat de bevoegdheid om op grond van artikel 106a een gezichtsopname en vingerafdrukken van een vreemdeling af te nemen en te verwerken zeven jaar na de inwerkingtreding van de Wet biometrie, dus op 1 maart 2021, vervalt. De evaluatie van de Wet biometrie en het vervallen van deze wet indien niet een nieuw wetgevingstraject wordt ingegaan, is daarmee gewaarborgd. Inmiddels heeft de tussentijdse evaluatie van de Wet biometrie plaatsgevonden (zie het rapport van het WODC van 2 maart 2017). Verweerder heeft in dit kader erop gewezen dat de evaluatie vooralsnog niet op alle punten inzicht geeft, dat er een vervolgevaluatie zal worden uitgevoerd en dat een ketenbrede projectgroep aan de slag is met de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport. De rechtbank overweegt dat hoewel uit deze evaluatie blijkt dat er sprake is van knelpunten en verbeterpunten, hieruit niet blijkt dat sprake is van zodanige gebreken die tot het oordeel leiden dat de noodzaak van de Wet biometrie is komen te vervallen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat op dit moment nog niet vooruitgelopen kan worden op eventuele nieuwe wetgeving ten aanzien van de afname en verwerking van biometrische gegevens van vreemdelingen.
Ten aanzien van de opslag van de biometrische gegevens, overweegt de rechtbank dat in de Memorie van Toelichting uiteen is gezet dat om mogelijk te maken dat de verschillende ketenpartners 24 uur per dag gebruik kunnen maken van dezelfde informatie, een centrale opslag onontkoombaar is. Ook is van belang dat het bewaren van biometrische gegevens in een bestand voor een langere termijn de doeltreffendheid van het voorkomen en bestrijden van identiteits- en documentfraude vergroot nu hiermee de kans om dergelijke fraude daadwerkelijk op te sporen en te bestrijden wordt vergroot. Het afnemen en verwerken van de biometrische gegevens is dan ook noodzakelijk om de doeltreffendheid van de wet te waarborgen. Verder wijst de rechtbank erop dat de termijn van de opslag van de biometrische gegevens tot enkele jaren is beperkt. Ingevolge artikel 107, negende lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 worden de biometrische gegevens nooit langer dan tien jaar bewaard. Daarnaast is in artikel 8.35 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) bepaald dat de in de vreemdelingenadministratie opgenomen gezichtsopnames en vingerafdrukken niet langer dan vijf jaar bewaard worden in de gevallen zoals in dat artikel omschreven. Verder is van belang dat artikel 115, tweede lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de biometrische gegevens zeven jaar na de inwerkingtreding van de Wet biometrie, derhalve na 21 maart 2021, worden vernietigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende wettelijke waarborgen zijn om te voorkomen dat de termijn van bewaring van biometrische gegevens verder gaat dan strikt noodzakelijk is voor het bereiken van het legitieme doel.