ECLI:NL:RBDHA:2018:14984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag EU verblijfsdocument na eerdere afwijzing wegens schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde aanvraag voor een EU verblijfsdocument door eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen op basis van de conclusie dat er sprake was van een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor het aantonen van een oprecht huwelijk bij eiser ligt, maar dat de verweerder hem de gelegenheid moet bieden om dit aan te tonen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder in dit geval de hoorplicht heeft geschonden door eiser niet te horen over de nieuwe feiten en omstandigheden die hij had aangevoerd in zijn herhaalde aanvraag.

De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de aanvraag door verweerder vernietigd, omdat deze niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door eiser overgelegde stukken, waaronder getuigenverklaringen van moskeeën en bewijs van een wettig huwelijk, voldoende aanleiding geven voor een herbeoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het bieden van een eerlijke kans aan de aanvrager om zijn standpunt te onderbouwen, vooral in gevallen waar eerdere besluiten zijn genomen op basis van schijnrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Tamas),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk gegrond verklaard en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Eiser en referente zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 30 januari 2018 onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn aangevoerd zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de eerdere procedure is geconcludeerd dat sprake is van een schijnhuwelijk. Deze beslissing staat in rechte vast. Het enkele gegeven dat eiser en referente nog steeds zijn ingeschreven op hetzelfde adres en de huurovereenkomst nog steeds voortduurt is geen novum, nu deze stukken al zijn meegenomen bij de beoordeling van de eerdere procedure. Ook de getuigenverklaringen van twee moskeeën zijn niet aan te merken als novum, nu uit deze documenten niet blijkt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie en bovendien kunnen deze stukken niet als objectief bewijs worden aangemerkt.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen. Er is wel degelijk sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, nu eiser en referente sinds 22 december 2015 met elkaar in het huwelijk zijn getreden. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie meent eiser dat niet valt uit te sluiten – ook als in rechte zou vaststaan dat partijen een schijnrelatie zouden zijn aangegaan – dat nadien alsnog een oprechte relatie tussen eiser en referente is ontstaan. Verweerder heeft ten onrechte niet opnieuw onderzocht of nog steeds sprake is van een schijnrelatie en heeft nagelaten eiser en referente in dit kader te horen. Verweerder heeft voorts onvoldoende gemotiveerd waarom de stukken die in deze procedure overgelegd zijn, onvoldoende zijn om aan te tonen dat sprake is van een oprechte relatie.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Vast staat dat eiser op 23 juli 2015 eenzelfde aanvraag ter verkrijging van een EU verblijfsdocument heeft ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Het beroep daartegen is ongegrond verklaard. Voor zover bekend is tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, waardoor de rechtbank er vanuit gaat dat dit besluit inmiddels onherroepelijk is geworden. De rechtbank ziet zich bij het onderhavige beroep dan ook voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.2
Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede artikellid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.3
De rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit is bij uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) en 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131) gewijzigd. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Voor het toetsingskader van de bestuursrechter is van belang welke keuze het bestuursorgaan in het voorliggende geval maakt.
4.4
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit, worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
4.5
Hoewel op zichzelf niet valt uit te sluiten dat na het aangaan van een schijnrelatie alsnog een oprechte relatie kan ontstaan, is het aan eiser om dit aan te tonen. Nu in de een eerdere procedure in rechte vast is komen te staan dat tussen eiser en referente geen sprake was van een oprechte relatie is het aan eiser om aan te tonen dat zijn relatie ten tijde van het indienen van de huidige aanvraag geen schijnrelatie betrof. Om dit aan te tonen heeft eiser in deze procedure een getuigschrift van de al Ferdaous moskee, een getuigschrift van de el Mouahidin moskee, een uittreksel van het BRP van de gemeente Den Haag, een uittreksel van de huwelijksakte, bankafschriften van de gezamenlijke rekening en een huurovereenkomst overgelegd.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Weliswaar is in een eerdere procedure geconcludeerd dat sprake is van een in rechte vaststaand schijnhuwelijk, maar verweerder dient eiser wel de kans te bieden aan te tonen dat alsnog een oprechte relatie is ontstaan. Verweerder heeft echter de door eisers overgelegde verklaringen van twee moskeeën als onvoldoende afgedaan door te stellen dat uit deze stukken niet kan volgen dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, nu de getuigenverklaringen geen verklaring voor de eerder tegengeworpen tegenstrijdige verklaringen bieden. De rechtbank overweegt dat enkel tijdsverloop onvoldoende is om aan te nemen dat inmiddels sprake is van een oprechte relatie, maar uit geldende jurisprudentie noch uit Europese en nationale wetgeving blijkt dat eisers na jaren nog steeds een verklaring moeten kunnen bieden voor de in een eerdere procedure tegengeworpen tegenstrijdigheden. Door de overgelegde verklaringen in dit licht te beoordelen heeft verweerder dit niet onderkend.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken blijkt dat er een wettig huwelijk is, dat eiser en referente (nog altijd) samenwonen en dat er twee verklaringen zijn van twee verschillende moskeeën die het huwelijk en de exclusiviteit ervan onderbouwen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eisers in elk geval had moeten horen naar aanleiding van de overgelegde stukken.
4.7
Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het door eiser gemaakte bezwaar.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.