In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde aanvraag voor een EU verblijfsdocument door eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen op basis van de conclusie dat er sprake was van een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor het aantonen van een oprecht huwelijk bij eiser ligt, maar dat de verweerder hem de gelegenheid moet bieden om dit aan te tonen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder in dit geval de hoorplicht heeft geschonden door eiser niet te horen over de nieuwe feiten en omstandigheden die hij had aangevoerd in zijn herhaalde aanvraag.
De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de aanvraag door verweerder vernietigd, omdat deze niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door eiser overgelegde stukken, waaronder getuigenverklaringen van moskeeën en bewijs van een wettig huwelijk, voldoende aanleiding geven voor een herbeoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiser moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het bieden van een eerlijke kans aan de aanvrager om zijn standpunt te onderbouwen, vooral in gevallen waar eerdere besluiten zijn genomen op basis van schijnrelaties.