ECLI:NL:RBDHA:2018:14886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
AWB 17-12242 en 17-12243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor zelfstandige Turkse stukadoor op basis van RVO-advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Turkse zelfstandige stukadoor tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De aanvraag, ingediend op 11 juni 2014, werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 28 augustus 2014, omdat de eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en niet kon worden vrijgesteld. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 24 mei 2017 ongegrond verklaard. De eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er op het beroep was beslist.

Tijdens de zitting op 1 november 2018 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser en de verweerder gehoord. De eiser stelde dat hij een levensvatbaar bedrijf had en dat zijn uurtarief hoger was dan het door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gehanteerde tarief. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd dat de eiser geen gespecialiseerd vakman was en dat er geen wezenlijk Nederlands belang werd gediend. De rechtbank concludeerde dat het RVO-advies niet zonder nadere raadpleging aan de besluitvorming ten grondslag mocht worden gelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/12242 (beroep)
AWB 17/12243 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 16 november 2018 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker (eiser)
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 juni 2014 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 mei 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om verweerder bij voorlopige voorziening te verbieden hem uit te zetten zolang de beroepsprocedure loopt. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser werkt als zelfstandige bij ‘ [naam] ’. Uit het uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel in het dossier blijkt dat dit een eenmanszaak is die zich bezig houdt met ‘ [omschrijving] ’. Hij heeft al op
11 juni 2014 bij verweerder de aanvraag ingediend waar dit beroep over gaat.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en hiervan niet kan worden vrijgesteld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met zijn activiteiten als ondernemer een wezenlijk Nederlands belang dient. Hij heeft onvoldoende stukken overgelegd om de aanvraag ter advisering aan de minister van Economische Zaken voor te leggen.
3. Het bezwaar van eiser tegen de afwijzing heeft verweerder ongegrond verklaard. Hij verwijst naar het advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) namens de minister van Economische Zaken van 27 juni 2016 (het RVO-advies). De RVO concludeert dat met eisers activiteiten geen wezenlijk Nederland belang is gediend. Daarbij acht de RVO met name van belang dat uit de door eiser overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat eiser een gespecialiseerd vakman is. In de markt waarin eiser opereert is daar behoefte aan, terwijl er een overschot is aan ongeschoolde arbeid. Dit blijkt onder andere uit het uurtarief tussen de € 25,-- en € 27,50 per uur dat eiser hanteert. Dit tarief ligt onder de prijsstelling van een gespecialiseerd vakman.
Mocht verweerder het RVO-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen?
4. Eiser voert onder andere aan dat er concrete aanknopingspunten aanwezig zijn die twijfel aan de volledigheid van het RVO-advies rechtvaardigen. Eiser heeft met stukken aangetoond dat zijn bedrijf levensvatbaar is en dat hij winst genereert die boven het minimumloon ligt. Ook volgt uit de overgelegde stukken dat eiser een hoger uurtarief hanteert dan waarvan de RVO uitgaat. Eiser stelt dat zijn uurtarief tussen de € 35,-- en € 40,- ligt. Hiervoor verwijst hij naar de volgende stukken:
  • overeenkomst van opdracht tussen eiser en [naam] van
  • overeenkomst van opdracht tussen eiser en [naam] van [datum] ;
  • overeenkomst van opdracht tussen eiser [naam] van [datum] ;
  • referentie van [naam] van
  • referentie van [naam] van [datum] ;
  • referentie van [naam] van [datum] ;
  • referentie van [naam] van [datum] .
5. De beroepsgrond slaagt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient een advies van de RVO te worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Verweerder moet, indien hij een advies van de RVO aan een besluit ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan vergewissen dat dit naar de wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hiervan onvoldoende vergewist heeft. Uit het RVO-advies blijkt dat in de markt waarin eiser zich beweegt wel behoefte is aan gespecialiseerde vaklui met een gedegen opleiding en/of een ruime ervaring, zodat met name relevant is of eiser als een gespecialiseerd vakman dient te worden aangemerkt. Het RVO-advies vermeldt in dit verband:
“Een belangrijk economisch criterium voor het beoordelen van de vakkundigheid en kwaliteit van zowel vakmensen in bedrijven als voor zelfstandigen is het tarief dat zij in rekening kunnen brengen. Het gemiddelde marktconforme tarief voor stukadoors bedraagt op dit moment 36 euro per uur ex btw. Niet iedere vakman realiseert dit tarief, er is uiteraard sprake van een zekere spreiding rond dit gemiddelde, maar bij tarieven die hier verder onder liggen is geen sprake van arbeid die geleverd wordt door vakkrachten.”. RVO merkt eiser niet aan als een gespecialiseerd vakman en betrekt in zijn beoordeling de in het ondernemingsplan vermelde prijsstelling van € 25,-- tot € 27,50. Eiser heeft echter met de overgelegde overeenkomsten van opdracht en de bijbehorende referenties op inzichtelijke en verifieerbare wijze onderbouwd dat hij inmiddels een uurtarief realiseert dat beduidend hoger ligt dan het in het ondernemingsplan vermelde tarief, waarop het oordeel van RVO is gebaseerd, en dat zelfs hoger ligt dan het door RVO vermelde gemiddelde marktconforme tarief. Bij [naam] hanteert eiser een uurtarief van € 38,-- per uur ex btw, bij [naam] een uurtarief van € 37,-- ex btw en bij [naam] € 38,50. Gelet hierop en op de aangehaalde passage uit het RVO-advies, waarin de tarifering een belangrijk criterium voor vakkundigheid en kwaliteit wordt genoemd, is de vaststelling dat eiser geen gespecialiseerd vakman is, en daarmee geen wezenlijk economisch belang dient, niet concludent. Verweerder mocht daarom het RVO-advies niet zonder nadere raadpleging van de RVO aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid tot finale beslechting van het geschil, nu het op de weg van verweerder ligt om eerst de RVO te raadplegen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten zolang nog niet is beslist op zijn beroep. Omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist bestaat geen aanleiding meer om dit verzoek toe te wijzen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/12242,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/12243,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.V.A. Corstens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.