ECLI:NL:RBDHA:2018:14863
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de vaststelling van de waarde in het economische verkeer
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland was vastgesteld op € 521.000. Eiser stelde dat de waarde van de woning, gelegen op [adres 1] te [plaats], niet hoger dan € 455.000 zou moeten zijn, en voerde aan dat de VON-prijs van de woning € 375.000 bedroeg, met meerwerk en prijsstijgingen in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en overwoog dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de WOZ-waarde, zoals gedefinieerd in de Wet WOZ, niet noodzakelijkerwijs gelijk is aan de VON-prijs van de woning. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en geconcludeerd dat de stichtingskosten van de woning niet als uitgangspunt voor de waardebepaling konden dienen, gezien de sterke prijsstijgingen op de huizenmarkt en de analyse van vergelijkingsobjecten die door verweerder was gepresenteerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning, zoals berekend op basis van de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten, aanzienlijk hoger was dan de door eiser voorgestane waarde. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste wijze had vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.