ECLI:NL:RBDHA:2018:14843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
NL18.21199 en NL18.21202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoekers in het licht van het arrest Gnandi

In deze zaak hebben eisers, twee asielzoekers van Azerbeidzjaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers stelden dat zij ten onrechte in bewaring waren gesteld, aangezien er een beroep liep tegen de afwijzing van hun asielaanvraag. Ze verwezen naar het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJEU) van 19 juni 2018, bekend als het Gnandi-arrest, waarin werd gesteld dat een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag geen schorsende werking heeft, maar dat het recht op een doeltreffend rechtsmiddel en bescherming tegen refoulement moet worden gewaarborgd. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de eisers nog niet bij een instantie recht hadden op een doeltreffend beroep met schorsende werking voor hun opvolgende asielaanvragen. De rechtbank concludeerde dat de eisers ten onrechte in bewaring waren gesteld met het oog op hun uitzetting en kende hen een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige bewaring. De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 1600,- aan schadevergoeding en € 1.002,- aan proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter Y. Sneevliet en is openbaar gemaakt op 13 december 2018.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.21199 en NL18.21202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1981] , eiser (V-nummer: [V-nummer]),
[eiseres], geboren op [1986] , eiseres (V-nummer: [V-nummer]), beiden de Azerbeidzjaanse nationaliteit
(hierna: eisers)
(gemachtigde: mr. J. Visscher), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluiten van 9 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 november 2018 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eisers zijn uitgezet.
Eisers hebben de rechtbank op 15 november 2018 (21:55 uur) verzocht om een ordemaatregel te treffen.
De rechtbank heeft dit verzoek op 16 november 2018 afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2018. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig zijn geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de
behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Eisers hebben de rechtbank op 15 november 2018 om 21:55 uur verzocht om een ordemaatregel te treffen. Omdat de vlucht van eisers op dezelfde dag gepland stond als de behandeling van het beroep ter zitting, zou het voor hen niet mogelijk zijn om de zitting bij te wonen. Eisers menen dat hun beroep tegen de maatregel van bewaring een redelijke kans van slagen heeft. Dit brengt met zich mee dat eisers in vrijheid hadden moeten worden gesteld voordat zij uitgezet zouden worden. Eisers beroepen zich verder op hun aanwezigheidsrecht. Gelet op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) hebben zij het recht om bij de behandeling van hun beroepen aanwezig te zijn. De gemachtigde van eisers heeft de rechtbank ter zitting nogmaals verzocht om eisers op de zitting aanwezig te laten zijn.
3. De rechtbank heeft het verzoek om het treffen van een ordemaatregel op
16 november 2018 afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat in deze procedure ter toetsing voor ligt of de op 9 november 2018 opgelegde maatregel van bewaring rechtmatig is genomen. Dat eisers feitelijk uitgezet worden, ligt niet ter toetsing voor tijdens de bewaringsprocedure. Hiervoor bestaat een andere procedure. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers het verzoek om eisers de zitting bij te laten wonen herhaald. De gemachtigde van eisers heeft hierbij toegelicht dat het verzoek om een ordemaatregel gericht was op het feitelijk kunnen bijwonen van de zitting door eisers, en niet op het voorkomen van de uitzetting. De rechtbank heeft dit verzoek ter zitting (nogmaals) afgewezen en verwijst hierbij naar de hierboven gegeven motivering. Aanvullend oordeelt de rechtbank dat het aanwezigheidsrecht een belangrijk recht is. Het volgt echter uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, onder meer de uitspraak van 26 oktober 2005, 200508130/1, JV 2006/7) dat, indien de uitzetting op dezelfde dag plaatsvindt als die waarop de rechtbank de zaak ter zitting behandelt, de enkele omstandigheid dat de vreemdeling niet door de rechtbank kon worden gehoord, de maatregel niet onrechtmatig maakt. De enkele afwezigheid van eisers ter zitting kan op zichzelf dan ook niet leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De eerdere afwijzing van het verzoek om het treffen van een ordemaatregel is op goede gronden genomen en de rechtbank ziet geen aanleiding om de zaken te heropenen.
4. Eisers voeren als meest verstrekkende beroepsgrond aan dat de inbewaringstelling in zijn geheel niet mogelijk was gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) inzake Gnandi tegen België van 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465, arrest Gnandi). Er loopt een beroepsprocedure tegen de afwijzende besluiten van 8 november 2018. Omdat er een rechtsmiddel is ingesteld tegen de afwijzende besluiten was het gelet op het arrest Gnandi niet mogelijk om eisers in bewaring te stellen. De maatregelen van bewaring zijn in strijd met de Terugkeerrichtlijn, aldus eisers.
5. Eisers hebben inmiddels vijf herhaalde asielaanvragen ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het arrest Gnandi niet van toepassing is op herhaalde asielaanvragen. Daarbij heeft verweerder tijdens de zitting verwezen naar het verweerschrift dat is ingebracht in de procedure waar een spoed voorlopige voorziening is verzocht in verband met de aangezegde feitelijke uitzetting. Dit verweerschrift zat niet in het dossier.
Uit het arrest Gnandi volgt dat het in overeenstemming is met het beginsel van non- refoulement en artikel 47 van het Handvest een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag geen schorsende werking heeft, aangezien de uitvoering daarvan op zichzelf niet kan leiden tot uitzetting. Een beroep tegen een terugkeerbesluit moet echter wel van rechtswege schorsende werking hebben, om aan de derdelander de verzekering te geven dat aan de vereisten van het beginsel van non-refoulement en artikel 47 van het Handvest wordt voldaan. Het recht op een doeltreffend rechtsmiddel en op bescherming tegen refoulement moet worden verzekerd door de asielzoeker een recht toe te kennen op een doeltreffend beroep met van rechtswege schorsende werking bij ten minste één instantie. Het rechtsmiddel wordt doeltreffend als lidstaten ervoor zorgen dat alle gevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst gedurende de termijn voor instelling van het rechtsmiddel en de beslissing daarop. Het moet de asielzoeker worden toegestaan in de lidstaat te blijven in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel. Gedurende deze periode mag de betrokkene niet op grond van artikel 15 van de richtlijn 2008/115 (Terugkeerrichtlijn) in bewaring worden gesteld met het oog op zijn verwijdering.
Uit de stukken volgt dat de opvolgende asielaanvragen van eisers van 13 april 2018 bij besluiten van 8 november 2018 zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft deze asielaanvragen dus inhoudelijk beoordeeld en niet niet-ontvankelijk verklaard. Dit brengt met zich dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van rechtens relevante nova ten aanzien van de eerdere asielaanvragen. Vaststaat dat verweerders besluiten hierover nog niet door een rechter zijn getoetst. Eisers hebben dus nog niet bij ten minste één instantie recht op een doeltreffend beroep gehad voor zover het de inhoudelijke beoordeling van de opvolgende aanvragen van 13 april 2018 betreft. Door de indiening van deze opvolgende aanvragen zijn de terugkeerbesluiten van 19 januari 2014 respectievelijk 18 november 2015 geschorst. Door de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen van 13 april 2018 door verweerder, dient deze schorsing van de terugkeerbesluiten ook voort te duren tot de uitspraak in beroep tegen de besluiten van 8 november 2018. Nu er strijd is met het bepaalde in het arrest Gnandi mochten eisers tot de uitspraak in beroep in Nederland blijven. Eisers zijn daarom ten onrechte in bewaring gesteld met het oog op hun uitzetting. De beroepsgrond slaagt.
6. De beroepen zijn gegrond en de maatregelen van bewaring waren vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Dat wat eisers overigens hebben aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van twee keer 10 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1600,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
13 december 2018

Documentcode: DSR4924891

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.