In deze zaak hebben eisers, twee asielzoekers van Azerbeidzjaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers stelden dat zij ten onrechte in bewaring waren gesteld, aangezien er een beroep liep tegen de afwijzing van hun asielaanvraag. Ze verwezen naar het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJEU) van 19 juni 2018, bekend als het Gnandi-arrest, waarin werd gesteld dat een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag geen schorsende werking heeft, maar dat het recht op een doeltreffend rechtsmiddel en bescherming tegen refoulement moet worden gewaarborgd. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de eisers nog niet bij een instantie recht hadden op een doeltreffend beroep met schorsende werking voor hun opvolgende asielaanvragen. De rechtbank concludeerde dat de eisers ten onrechte in bewaring waren gesteld met het oog op hun uitzetting en kende hen een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige bewaring. De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 1600,- aan schadevergoeding en € 1.002,- aan proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter Y. Sneevliet en is openbaar gemaakt op 13 december 2018.