5.2.1Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet duidelijk en gedetailleerd heeft verklaard over het faciliteren en over de inhoud van de huiskerkbijeenkomsten. Uit de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor blijkt dat hij weliswaar bijeenkomsten heeft bijgewoond, maar ook dat hij hier verder weinig informatie over kan geven. Ook heeft eiser verklaard dat hij tijdens de bijeenkomsten geen Bijbel ter beschikking had en dat hij daarom in Iran nooit Bijbelteksten heeft gelezen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van iemand die toestaat dat er huiskerkbijeenkomsten in zijn huis plaatsvinden, verwacht mag worden dat hij hierover duidelijke en gedetailleerde verklaringen aflegt. Ook mocht verweerder van eiser verlangen dat hij kon verklaren waarom er geen Bijbel aanwezig was tijdens de bijeenkomsten. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat eiser wisselende en niet aannemelijke verklaringen heeft afgelegd omtrent de facilitering van de huiskerkbijeenkomsten. Eiser heeft daartoe enerzijds verklaard dat zijn christelijke vriend [persoon X] hem op enig moment heeft verzocht of hij met een aantal geloofsgenoten bijeenkomsten in het huis van eiser mocht houden. Anderzijds heeft eiser verklaard dat [persoon X] hem twee keer had gevraagd voor de sleutel van zijn huis. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij de eerste keer niet wist dat het om christelijke mensen ging en dat hij ook niet wist wat ze van plan waren in zijn huis. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser zelfs suggereert dat [persoon X] misschien wiskundeles ging geven. Uit het gehoor blijkt verder dat eiser er min of meer toevallig achter is gekomen dat het om huiskerkbijeenkomsten ging toen hij tijdens een van die bijeenkomsten met zijn reservesleutel zijn huis was binnengegaan. Verweerder mocht ook op dit punt van eiser verwachten dat hij hier direct duidelijk over kon verklaren. Voorts heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat het ongerijmd is dat eiser, als hoogopgeleide man, die weet dat afvalligheid of bekering tot het christendom in zijn land van herkomst zwaar kan worden bestraft, zomaar, zonder dat eiser weet wie in zijn huis komen en wat ze gaan doen, zijn huis aan hen beschikbaar stelt en daarmee een groot risico neemt.
Verweerder heeft zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn arrestatie. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij zijn huis binnenging, dat agenten in burger in zijn huis waren en dat eiser toen is opgepakt. Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij thuis was en dat zijn oma de agenten in burger heeft binnengelaten waarna eiser is gearresteerd. Eiser heeft deze tegenstrijdigheid niet weg kunnen nemen. Eiser heeft zijn arrestatie en zijn detentie voorts niet met documenten onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder het ongerijmd kunnen achten dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij na de arrestatie afstand wilde nemen van [persoon X], maar een paar maanden later toch opnieuw zijn huis aan [persoon X] ter beschikking stelde voor het houden van huiskerkbijeenkomsten. Eiser heeft daarnaast zijn stelling, dat thans een arrestatiebevel voor hem is uitgevaardigd, ook niet middels een document onderbouwd.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers stellingen omtrent de (facilitering van de) huiskerkbijeenkomsten, de gestelde arrestatie en de problemen daarna, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eisers stelling, dat hij zich tijdens het nader gehoor niet lekker voelde en het liever op een andere dag wilde voortzetten, maakt het oordeel niet anders. De gehoormedewerker heeft eiser tijdens het nader gehoor alle gelegenheid gegeven om pauze te nemen en eiser heeft na afloop van het gehoor verklaard dat hij vond dat het gesprek heel goed ging en heeft verder geen op-of aanmerkingen gegeven.
5.2.2De rechtbank stelt evenwel vast dat uit de gehoren blijkt dat eiser zich drie maanden voor zijn komst naar Nederland als christen beschouwde en dat hij naar Nederland is gekomen om zich te verdiepen in het christendom en om zich verder te bekeren nu dit erg moeilijk was om te doen in Iran. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van eiser over de christelijke naam van [persoon X] of over diens bekering niet dermate tegenstrijdig of vaag zijn dat geoordeeld moet worden dat het ongeloofwaardig is dat eiser interesse kreeg in het christendom. Dat hij op dat moment mogelijk niet op zoek was naar een geloof, maar dat dit op zijn pad is gekomen en hij daardoor geïnteresseerd raakte acht de rechtbank voorts niet ongeloofwaardig. De rechtbank acht het voorts van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat niet langer aan eiser wordt tegengeworpen dat hij zich in Iran niet verder heeft kunnen verdiepen in het christendom, zodat dit pas vanaf zijn aankomst in Nederland (goed) mogelijk was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, nu het voornemen pas tien maanden na het indienen van het asielverzoek en de gehoren is uitgebracht en het proces van bekering nog gaande was, eiser aanvullend had moeten horen omtrent de voortgang van zijn bekering in Nederland. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en is het beroep om deze reden gegrond.
6. Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat het indienen van beroep geen schorsende werking heeft en hij daarom gedwongen was een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de beschikking van het Hof van 5 juli 2018 in de zaak C., J. en S. (ECLI:EU:C:2018:544) volgt dat een asielzoeker bij een afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond, niet van rechtswege mag blijven in afwachting van de uitkomst van zijn beroep. Hij mag wel blijven zolang de beroepstermijn nog loopt, maar daarna moet hij een voorlopige voorziening vragen. Vervolgens mag hij blijven op grond van artikel 46, achtste lid, van richtlijn 2013/32 (de Procedurerichtlijn), in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Die zal beoordelen of de asielzoeker zijn beroep verder in Nederland mag afwachten. In zowel het arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi tegen België (ECLI:EU:C:2018:465) als in de beschikking C., J. en S. staat centraal de “doeltreffende voorziening in rechte”. Die brengt, zo oordeelt het Hof, met zich dat alle rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit moeten worden opgeschort totdat een rechter daarover heeft beslist. In geval van een afwijzing van een asielverzoek als kennelijk ongegrond is dat – conform artikel 46, zesde en achtste lid, Procedurerichtlijn – de voorzieningenrechter, want deze doet uitspraak over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven in afwachting van het beroep.
Eisers beroepsgrond op dit punt slaagt derhalve niet.
7. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarin eisers afwending van de islam en bekering tot het christendom, alsmede de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank zal het bestreden besluit voor het overige in stand laten.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.