ECLI:NL:RBDHA:2018:14826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
NL18.20854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en bekering tot het christendom in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, had op 13 november 2017 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom en het faciliteren van huiskerkbijeenkomsten in Iran werd vervolgd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 3 november 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond, wat eiser aanvocht. Tijdens de zitting op 27 november 2018 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris zijn verklaringen over zijn bekering en de problemen die hij ondervond niet geloofwaardig had geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, maar dat er ook onzorgvuldigheden waren in de behandeling van de zaak. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of eiser in Nederland verder kon bekeren, wat een belangrijk aspect was van zijn asielaanvraag. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris voor zover het de afwijzing van de bekering als ongeloofwaardig betrof, maar liet het besluit voor het overige in stand. Eiser werd in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20854

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.K.H. Blom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuis).

ProcesverloopBij besluit van 3 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.20855, plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw T. Mehrian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 13 november 2017 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij christelijke vrienden heeft toegestaan om in zijn huis bijeenkomsten te houden. Op deze manier is eiser geïnteresseerd geraakt in het christendom. Eiser is naar aanleiding van het ter beschikking stellen van zijn huis gearresteerd en gedetineerd. Hij is na 25 dagen vrijgelaten en hij wordt nu door de autoriteiten van Iran gezien als een afvallige. Ook is een arrestatiebevel jegens hem uitgevaardigd.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- nationaliteit/identiteit;
- afwending van de islam, bekering tot het christendom en het faciliteren
van huiskerkbijeenkomsten;
- problemen vanwege het voorgaande element.
Verweerder acht de door eiser gestelde nationaliteit en identiteit geloofwaardig. De overige relevante elementen acht verweerder niet geloofwaardig.
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat verweerder de relevante elementen die zien op zijn bekering en de problemen die hij daardoor heeft gehad ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat zijn asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan. Eiser heeft voorts op enig moment tijdens het nader gehoor te kennen gegeven dat hij op dat moment niet verder gehoord wilde worden omdat hij zich niet lekker voelde, maar de gehoormedewerker heeft het gehoor desondanks, ten onrechte, door laten gaan. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij onterecht gesignaleerd wordt in het NSIS ter fine van de weigering van de toegang voor EU landen, het EER gebied en Zwitserland. Eiser stelt zich ten slotte op het standpunt dat hij gedwongen was een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, nu het beroep geen schorsende werking heeft en dat dit in strijd is met het arrest Gnandi van het Hof van Justitie van de EU van 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465). Eiser verwijst in dit kader ook naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 2 november 2018 (zaaknummer: NL18.18012).
5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat per abuis in de beschikking is opgenomen dat eiser wordt gesignaleerd in het NSIS ter fine van de weigering van de toegang voor EU landen, het EER gebied en Zwitserland. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser hierin niet gesignaleerd staat.
5.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van eisers asielrelaas het volgende.
5.2.1
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet duidelijk en gedetailleerd heeft verklaard over het faciliteren en over de inhoud van de huiskerkbijeenkomsten. Uit de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor blijkt dat hij weliswaar bijeenkomsten heeft bijgewoond, maar ook dat hij hier verder weinig informatie over kan geven. Ook heeft eiser verklaard dat hij tijdens de bijeenkomsten geen Bijbel ter beschikking had en dat hij daarom in Iran nooit Bijbelteksten heeft gelezen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van iemand die toestaat dat er huiskerkbijeenkomsten in zijn huis plaatsvinden, verwacht mag worden dat hij hierover duidelijke en gedetailleerde verklaringen aflegt. Ook mocht verweerder van eiser verlangen dat hij kon verklaren waarom er geen Bijbel aanwezig was tijdens de bijeenkomsten. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat eiser wisselende en niet aannemelijke verklaringen heeft afgelegd omtrent de facilitering van de huiskerkbijeenkomsten. Eiser heeft daartoe enerzijds verklaard dat zijn christelijke vriend [persoon X] hem op enig moment heeft verzocht of hij met een aantal geloofsgenoten bijeenkomsten in het huis van eiser mocht houden. Anderzijds heeft eiser verklaard dat [persoon X] hem twee keer had gevraagd voor de sleutel van zijn huis. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij de eerste keer niet wist dat het om christelijke mensen ging en dat hij ook niet wist wat ze van plan waren in zijn huis. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser zelfs suggereert dat [persoon X] misschien wiskundeles ging geven. Uit het gehoor blijkt verder dat eiser er min of meer toevallig achter is gekomen dat het om huiskerkbijeenkomsten ging toen hij tijdens een van die bijeenkomsten met zijn reservesleutel zijn huis was binnengegaan. Verweerder mocht ook op dit punt van eiser verwachten dat hij hier direct duidelijk over kon verklaren. Voorts heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat het ongerijmd is dat eiser, als hoogopgeleide man, die weet dat afvalligheid of bekering tot het christendom in zijn land van herkomst zwaar kan worden bestraft, zomaar, zonder dat eiser weet wie in zijn huis komen en wat ze gaan doen, zijn huis aan hen beschikbaar stelt en daarmee een groot risico neemt.
Verweerder heeft zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn arrestatie. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij zijn huis binnenging, dat agenten in burger in zijn huis waren en dat eiser toen is opgepakt. Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij thuis was en dat zijn oma de agenten in burger heeft binnengelaten waarna eiser is gearresteerd. Eiser heeft deze tegenstrijdigheid niet weg kunnen nemen. Eiser heeft zijn arrestatie en zijn detentie voorts niet met documenten onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder het ongerijmd kunnen achten dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij na de arrestatie afstand wilde nemen van [persoon X], maar een paar maanden later toch opnieuw zijn huis aan [persoon X] ter beschikking stelde voor het houden van huiskerkbijeenkomsten. Eiser heeft daarnaast zijn stelling, dat thans een arrestatiebevel voor hem is uitgevaardigd, ook niet middels een document onderbouwd.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers stellingen omtrent de (facilitering van de) huiskerkbijeenkomsten, de gestelde arrestatie en de problemen daarna, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eisers stelling, dat hij zich tijdens het nader gehoor niet lekker voelde en het liever op een andere dag wilde voortzetten, maakt het oordeel niet anders. De gehoormedewerker heeft eiser tijdens het nader gehoor alle gelegenheid gegeven om pauze te nemen en eiser heeft na afloop van het gehoor verklaard dat hij vond dat het gesprek heel goed ging en heeft verder geen op-of aanmerkingen gegeven.
5.2.2
De rechtbank stelt evenwel vast dat uit de gehoren blijkt dat eiser zich drie maanden voor zijn komst naar Nederland als christen beschouwde en dat hij naar Nederland is gekomen om zich te verdiepen in het christendom en om zich verder te bekeren nu dit erg moeilijk was om te doen in Iran. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van eiser over de christelijke naam van [persoon X] of over diens bekering niet dermate tegenstrijdig of vaag zijn dat geoordeeld moet worden dat het ongeloofwaardig is dat eiser interesse kreeg in het christendom. Dat hij op dat moment mogelijk niet op zoek was naar een geloof, maar dat dit op zijn pad is gekomen en hij daardoor geïnteresseerd raakte acht de rechtbank voorts niet ongeloofwaardig. De rechtbank acht het voorts van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat niet langer aan eiser wordt tegengeworpen dat hij zich in Iran niet verder heeft kunnen verdiepen in het christendom, zodat dit pas vanaf zijn aankomst in Nederland (goed) mogelijk was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, nu het voornemen pas tien maanden na het indienen van het asielverzoek en de gehoren is uitgebracht en het proces van bekering nog gaande was, eiser aanvullend had moeten horen omtrent de voortgang van zijn bekering in Nederland. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en is het beroep om deze reden gegrond.
6. Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat het indienen van beroep geen schorsende werking heeft en hij daarom gedwongen was een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de beschikking van het Hof van 5 juli 2018 in de zaak C., J. en S. (ECLI:EU:C:2018:544) volgt dat een asielzoeker bij een afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond, niet van rechtswege mag blijven in afwachting van de uitkomst van zijn beroep. Hij mag wel blijven zolang de beroepstermijn nog loopt, maar daarna moet hij een voorlopige voorziening vragen. Vervolgens mag hij blijven op grond van artikel 46, achtste lid, van richtlijn 2013/32 (de Procedurerichtlijn), in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Die zal beoordelen of de asielzoeker zijn beroep verder in Nederland mag afwachten. In zowel het arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi tegen België (ECLI:EU:C:2018:465) als in de beschikking C., J. en S. staat centraal de “doeltreffende voorziening in rechte”. Die brengt, zo oordeelt het Hof, met zich dat alle rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit moeten worden opgeschort totdat een rechter daarover heeft beslist. In geval van een afwijzing van een asielverzoek als kennelijk ongegrond is dat – conform artikel 46, zesde en achtste lid, Procedurerichtlijn – de voorzieningenrechter, want deze doet uitspraak over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven in afwachting van het beroep.
Eisers beroepsgrond op dit punt slaagt derhalve niet.
7. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarin eisers afwending van de islam en bekering tot het christendom, alsmede de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank zal het bestreden besluit voor het overige in stand laten.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 november 2018 op de onder rechtsoverweging 7 vermelde wijze;
  • bepaalt dat verweerder, binnen een termijn van zes weken vanaf de datum van bekendmaking van deze uitspraak, in zoverre een nieuw besluit dient te nemen op eisers aanvraag;
  • bepaalt dat het besluit van 3 november 2018 voor het overige in stand blijft.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.