ECLI:NL:RBDHA:2018:14809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en bewijslast bij aangifte BPM voor importauto

In deze zaak heeft eiseres, een belastingplichtige, beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De rechtbank Den Haag heeft op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij eiseres de bewijslast heeft om aan te tonen dat de toepassing van een koerslijst tot een hogere afschrijving zou leiden dan de afschrijving die bij de aangifte is gehanteerd. Eiseres had aangifte gedaan voor de registratie van een BMW 320 D, afkomstig uit Duitsland, en stelde dat zij te veel Bpm had voldaan. De inspecteur had het bezwaar van eiseres afgewezen, en in geschil was of het juiste bedrag aan Bpm was voldaan.

De rechtbank overweegt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat het aan eiseres is om gegevens aan te dragen die aantonen dat de toepassing van een koerslijst tot een hogere afschrijving leidt. Aangezien eiseres geen relevante bescheiden heeft overgelegd, is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van belastingheffing in strijd met artikel 110 van het VWEU. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/434

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 november 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Namens eiseres zijn de gemachtigde en [X] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H. Bouwman en I. Yousef.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aangifte Bpm gedaan voor de registratie van een BMW 320 D (de auto) afkomstig uit Duitsland met als datum van eerste toelating 12 februari 2013. De aangifte is gedaan aan de hand van de afschrijvingstabel. Op 28 maart 2017 heeft eiseres de volgens de aangifte verschuldigde Bpm van € 2.177 voldaan. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen.
3. In geschil is of tot het juiste bedrag aangifte Bpm is voldaan.
4. Eiseres stelt dat zij teveel Bpm heeft voldaan en heeft in beroep aangevoerd alsnog uit te willen gaan van aangifte op basis van een koerslijst (verzoek tot switchen). Volgens eiseres rust de bewijslast op verweerder en dient hij daarom de koerslijst aan te leveren.
5. Verweerder stelt -kort samengevat- dat alleen aan het verzoek tot switchen kan worden tegemoet gekomen als er geen nieuwe controle van de auto nodig is en dat eiseres geen gegevens heeft aangedragen op grond waarvan dit kan worden beoordeeld. Het staat daarom niet vast dat teveel Bpm is voldaan.
6. Artikel 10, negende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) (tekst 2017) bepaalt:
“9. Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid. Wanneer naar het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.”
7. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 maart 2016 (nr. 14/04112, ECLI:NL:HR:2016:421) geoordeeld dat het bepaalde in de slotzin van artikel 10, zevende lid (thans negende lid), van de Wet Bpm er niet aan in de weg staat dat bij het instellen van bezwaar en beroep wordt gekozen voor een andere in of bij de Wet Bpm voorziene methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan, dan wel een beroep wordt gedaan op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de Bpm, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. De Hoge Raad heeft in dit arrest tevens geoordeeld dat het bepaalde in artikel 10, zevende lid (thans negende lid), van de Wet Bpm niet in strijd is met het Unierecht.
8. Het ligt op de weg van eiseres om de gegevens aan te dragen waaruit kan worden afgeleid dat toepassing van een koerslijst tot een hogere afschrijving leidt dan waarvan zij bij de aangifte is uitgegaan (vgl. overweging 2.4. van het arrest van de Hoge Raad van
12 mei 2017, nr. 15/03459, ECLI:NL:HR:2017:847). De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat verweerder hiervoor de bewijslast heeft. Eiseres heeft geen bescheiden overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij teveel Bpm heeft voldaan. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat op een zich reeds op de Nederlandse markt bevindende (goed vergelijkbare) referentieauto minder dan € 2.177 Bpm rustte en dat sprake is van belastingheffing in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Er is dan ook geen aanleiding de verschuldigde belasting op een lager bedrag vast te stellen.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Aangezien ook in bezwaar geen sprake is geweest van een teruggaaf van belasting, behoeven de stellingen van eiseres over het vergoeden van rente en over de proceskostenvergoeding geen behandeling.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.