ECLI:NL:RBDHA:2018:14799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
NL18.19792 en NL18.19793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opvang en verstrekkingen aan asielzoeker met status in Griekenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 november 2018, wordt het beroep van eiser, een Somalische asielzoeker, ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om opvang en verstrekkingen, maar zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij internationale bescherming geniet in Griekenland. Eiser beriep zich op het arrest Gnandi en een eerdere uitspraak van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelde dat deze geen grond bieden voor opvang in Nederland. De rechtbank stelde vast dat, zelfs als eiser een beroep kan doen op de Procedurerichtlijn, dit slechts geldt tot het moment waarop de eerste rechter een oordeel heeft gegeven over zijn zaak. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om eiser in de opvang op te nemen, aangezien het arrest Gnandi geen aanspraak biedt op opvang. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.19792 (bodem) en NL18.19793 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

ProcesverloopMet het besluit van 24 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Eiser heeft op 8 november 2018 in de ochtend verzocht het onderzoek op de zitting aan te houden onder het treffen van een ordemaatregel of voorlopige voorziening waarbij aan hem opvang wordt verleend.
Het verzoek om aanhouding is afgewezen.
Het onderzoek op de zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 8 november 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
In overleg met partijen heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld voor 9 november 2018 om 17.00 uur een nadere reactie in te dienen. Verweerder heeft een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft zich vervolgens - zoals besproken op de zitting - beraden over de vraag of het onderzoek gesloten zou dienen te worden, of voortgezet teneinde eiser in de gelegenheid te stellen ter zitting alsnog te worden gehoord, en is overgegaan tot sluiting van het onderzoek.
De griffier heeft daarna telefonisch aan partijen doorgegeven dat het verzoek om de ordemaatregel is afgewezen en daarbij meegedeeld dat de einduitspraak uiterlijk 16 november 2018 volgt.

Overwegingen

Eiser is van Somalische nationaliteit. Uit onderzoek van verweerder is gebleken dat eiser in Griekenlang een asielvergunning heeft gekregen, geldig van 10 augustus 2017 tot 9 augustus 2020. De Griekse autoriteiten hebben eiser beoordeeld als meerderjarige en eiser staat in Griekenland geregistreerd met geboortedatum [geboortedatum] . Verweerder gaat daarom van deze geboortedatum uit, ondanks dat eiser in Nederland heeft verklaard dat hij in 2001 is geboren.
Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser internationale bescherming geniet in Griekenland. Daarom is volgens verweerder sprake van een zodanige band met Griekenland dat het voor eiser redelijk is om naar dat land te gaan. [1] Verweerder heeft eiser aangezegd zich onmiddellijk naar het grondgebied van Griekenland te begeven. Daarnaast heeft verweerder de opvang en de verstrekkingen aan eiser beëindigd.
3. Eiser betwist dat hij in Griekenland een asielvergunning heeft. Verweerder heeft niet voldaan aan de vergewisplicht om onderzoek te doen naar de vraag of hij nog steeds over een verblijfsvergunning beschikt. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2016 [2] . Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling van eisers band met Griekenland niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. [3] De omstandigheden in Griekenland zijn slecht, eiser is meerdere malen bedreigd en kon alleen bescherming vragen bij de bewakers van het kamp en niet bij de politie of de hogere autoriteiten. Er was ook geen tolk Somalisch beschikbaar voor een aangifte. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de AIDA-update van 2017 [4] .
4. Eiser heeft op 8 november 2018 verzocht de zitting van diezelfde dag aan te houden en met spoed de voorlopige voorziening te behandelen of een ordemaatregel te treffen. Eiser heeft namelijk geen opvang gekregen en leeft op straat. Hij heeft geen geld om naar de zitting te komen, maar hij wil de zitting wel bijwonen.
Het verzoek om de zitting aan te houden of op een latere datum voort te zetten
5.1.
De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke plicht is om eiser te horen (zoals bij een eerste bewaringsberoep het geval is). Voor het door de rechtbank op de zitting te verrichten onderzoek is ook anderszins niet noodzakelijk dat eiser op de zitting aanwezig is. Van belang is wel of de zaak van eiser voldoende bepleit kan worden. Dat is hier het geval, omdat de advocaat aanwezig is op de zitting en deze ook recent contact met zijn cliënt heeft gehad. De rechtbank overweegt ten slotte dat het verzoek pas op de dag van de zitting is gedaan, terwijl niet aannemelijk is geworden dat het niet op een eerder tijdstip gedaan had kunnen worden.
5.2.
De rechtbank heeft daarom het verzoek om aanhouding afgewezen en is overgegaan tot sluiting van het onderzoek.
Heeft verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6.
6.1.
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft vergewist of hij een geldige asielstatus heeft in Griekenland. Er kan sprake zijn van een persoonsverwisseling.
6.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van de [naam] op [datum] en [datum] bij de Griekse autoriteiten navraag gedaan over eisers status. De Griekse autoriteiten hebben op [datum] geantwoord dat eiser op [datum] de asielstatus is verleend en dat hij een ‘residence permit’ heeft gekregen, geldig van [datum] tot [datum] en een ‘T.D.V.’, geldig van [datum] tot [datum] . Verweerder heeft op de zitting gewezen op gedingstuk [nummer] , waarin zich het extractierapport van de politie van [datum] bevindt met onder andere eisers Griekse verblijfsvergunning. De gemachtigde van eiser is in de gelegenheid gesteld om hierop voor [datum] om [tijdstip] te reageren, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen grond om te twijfelen aan verweerders vaststelling dat aan eiser in Griekenland asiel is verleend.
6.3.
Ook de grond dat verweerder niet alle feiten en omstandigheden heeft betrokken slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [5] , is alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Voor zover eiser betoogt dat hij als statushouder bij terugkeer naar Griekenland in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM zal raken, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 30 mei 2018 [6] van de Afdeling. Van eiser mag worden verwacht dat hij zelf in Griekenland de rechten die voortvloeien uit zijn status effectueert. Gesteld noch gebleken is dat eiser zich (als statushouder) tot de (hogere) autoriteiten in Griekenland heeft gewend, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de Griekse autoriteiten eiser (als statushouder) niet willen of kunnen helpen.
6.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren, omdat eiser in Griekenland over een asielstatus beschikt.
Het verzoek om een voorlopige voorziening of ordemaatregel
7.
7.1.
Eiser heeft zich beroepen op het arrest Gnandi [7] en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 september 2018 (NL18.17154), en stelt dat hem op grond daarvan opvang verleend dient te worden. Eiser heeft daarbij ook een beroep gedaan op de gelijkstellingsbepaling in artikel 30a, tweede lid, van de Vw. Dit beroep gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Deze bepaling is nationaalrechtelijk van aard en maakt geen deel uit van de Opvangrichtlijn [8] of de Procedurerichtlijn [9] . Aan die bepaling kan daarom niet het gewicht worden toegekend dat eiser daaraan wil zien.
7.2.
Verweerder heeft zich in de nadere reactie van 9 november 2018 gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser als statushouder in Griekenland niet (meer) onder het bereik van de Procedurerichtlijn valt. Volgens verweerder gaat het beroep op het arrest Gnandi niet op, omdat aan eiser geen terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn is uitgereikt, maar een bevel om naar een andere EU-lidstaat af te reizen waar hij internationale bescherming geniet. Eiser valt ook niet onder de Regeling verstrekkingen asielzoekers, waarbij verweerder heeft verwezen naar artikel 82, tweede lid, van de Vw over de schorsende werking van het beroep.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ook al zou worden aangenomen dat eiser een beroep kan doen op de Procedurerichtlijn, dan geldt dat beroep tot het moment waarop de eerste rechter een oordeel heeft gegeven over zijn zaak.
7.4.
De rechtbank geeft in deze uitspraak een oordeel in beroep, waarbij eiser in het ongelijk wordt gesteld. Op grond daarvan is er geen aanleiding om (al dan niet bij voorlopige voorziening) te bepalen dat eiser in de opvang moet worden opgenomen. Het arrest Gnandi biedt die aanspraak niet. Het beroep van eiser op het (overigens geen deel van de Opvangrichtlijn of de Procedurerichtlijn uitmakende) artikel 30a, tweede lid, van de Vw kan dan ook onbesproken blijven.
7.5.
De rechtbank wijst daarom ook het verzoek eiser opvang en verstrekkingen te verlenen af.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van voorlopige voorzieningen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak geregistreerd onder nummer NL18.19792:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
in de zaak geregistreerd onder nummer NL18.19793:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 3.106a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Aida Asylum Information Database, Country Report: Greece, 2017.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465.
8.Richtlijn 2013/33/EU.
9.Richtlijn 2013/32/EU.