ECLI:NL:RBDHA:2018:14782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing gezinshereniging aanvraag van Syrische moeder en haar meerderjarige zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Syrische moeder voor gezinshereniging met haar meerderjarige zoon. De moeder, eiseres, had samen met haar twee kleinzonen een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, maar deze aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van de kleinzonen later zijn ingewilligd, maar dat de moeder's aanvraag om gezinshereniging is afgewezen omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar zoon, de referent. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet ambtshalve hoefde te beoordelen of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor verblijf bij andere gezinsleden dan de referent. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres, tot een bedrag van € 250,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluiten van 29 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiseres en haar twee kleinzonen [X] en [Y] voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Op 15 maart 2018 hebben eiseres en haar twee kleinzonen beroep tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar ingesteld.
Op 10 april 2018 heeft verweerder gesteld dat het beroep gegrond dient te worden verklaard vanwege het verstrijken van de wettelijke beslistermijn.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 28 mei 2018 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij besluit van 2 augustus 2018 heeft verweerder het bezwaar van [X] en [Y] gegrond verklaard en aan hen beiden een machtiging tot voorlopig verblijf verleend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit van 28 mei 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1963 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 2 juni 2016 heeft referent de heer [O] namens eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (een mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ gedaan. Eiseres is de moeder van referent.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres.
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen en meent dat wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie, namelijk tussen haar en haar kleinkinderen. Eiseres verzorgt al langer dan drie jaar haar kleinkinderen, terwijl referent het land is ontvlucht en de moeder van de kleinkinderen uit beeld is. Eiseres en haar kleinkinderen hebben samen een zware tijd doorgemaakt vanwege de oorlog in Syrië. Eiseres staat voor de kinderen klaar en helpt ze de dag door te komen. De motivering van verweerder op dit punt is dusdanig summier dat sprake is van een motiveringsgebrek. Verweerder had eiseres in bezwaar moeten horen. Eiseres verzoekt voorts om vergoeding van proceskosten in bezwaar, nu eiseres in eerste instantie beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar heeft ingesteld. Verweerder heeft daartoe een dwangsom betaald en ook zijn vervolgens de aanvragen van de kleinkinderen ingewilligd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.2
Uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014 in de zaak van Jeunesse t. Nederland (zaaknummer 12738/10), volgt dat in een zaak als de onderhavige, waarin een persoon nimmer formeel verblijfsrecht in het gastland heeft gehad, dient te worden beoordeeld of, alle omstandigheden in zijn geheel afwegend, uit artikel 8 van het EVRM een positieve verplichting voor de Nederlandse autoriteiten voortvloeit om die persoon een verblijfsrecht te verstrekken. Bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie-, gezins- en privéleven dient een “fair balance” te worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Slechts in het geval dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden leidt de afwijzing van een verblijfsaanvraag van een persoon die nimmer formeel verblijfsrecht heeft gehad in het gastland tot een schending van artikel 8 van het EVRM.
4.3
Verder volgt uit de rechtspraak van het EHRM (onder meer uit eerder genoemd arrest Onur t. het Verenigd Koninkrijk van 17 februari 2009) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; onder meer van 10 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3337), dat tussen ouders en meerderjarige kinderen sprake zal moeten zijn van ‘more than the normal emotional ties’ (meer dan de gebruikelijke emotionele banden), alvorens toelating op grond van artikel 8 van het EVRM geboden is.
4.4
De rechtbank stelt vast tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Het geschil ziet echter op de vraag of verweerder terecht enkel heeft beoordeeld of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor verblijf bij referent, zonder ambtshalve te beoordelen of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar kleinkinderen, waardoor toch sprake zou zijn van een gezinsband in de zin van artikel 8 van het EVRM.
4.5
Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor gezinshereniging met referent, haar zoon. Verweerder heeft daarom beoordeeld of eiseres aan de voorwaarden voor gezinshereniging met een meerderjarig, niet zijnde jongvolwassen, kind voldoet. Toetsing van het recht op gezinshereniging ziet enkel op het gezinslid waarmee eiseres herenigd wil worden. In dit geval is dat de zoon van eiseres die als referent fungeert. Andere familieleden, in dit geval de kleinkinderen, vallen buiten het bereik van deze aanvraag. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder niet gehouden is ambtshalve te beoordelen of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor verblijf bij andere gezinsleden dan referent. Indien eiseres meent dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar kleinkinderen, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om toekenning van proceskostenvergoeding in verband met het beroep dat is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van eiseres en haar twee kleinzonen. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft gesteld dat de wettelijke beslistermijn inderdaad is overschreden en dat verweerder daarom een dwangsom verschuldigd is. Na instelling van het beroep is door verweerder alsnog beslist op de aanvraag van eiseres en haar kleinzonen. Daarbij zijn de aanvragen van beide kleinzonen ingewilligd. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de beroepen van eiseres en haar kleinzonen aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van voornoemd besluit stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding vast op € 250,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een wegingsfactor 0,5 met een waarde per punt van € 501,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 250,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.