ECLI:NL:RBDHA:2018:14778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB 18/7761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige zonder ondernemingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige. De verzoeker had op 5 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd echter afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de verzoeker niet voldeed aan de documentatievereisten, waaronder het indienen van een ondernemingsplan.

De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de aanvraag van verzoeker niet aan de vereisten voldeed, aangezien hij geen ondernemingsplan had ingediend. Ondanks de toezegging van verzoeker om dit document later aan te leveren, is er tot op heden geen ondernemingsplan of financiële stukken overgelegd.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gronden van verzoeker met betrekking tot de wezenlijke bijdrage aan de Nederlandse economie en de uitoefening van economische vrijheden niet slagen. Ook is overwogen dat de staatssecretaris niet alleen het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf tegenwerpt, maar ook onderzoekt of de verzoeker aan de vereisten voor de verblijfsvergunning voldoet. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7761
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. T. Harmankaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “arbeid als zelfstandige” afgewezen.
Bij bezwaarschrift van 18 oktober 2018 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 17 oktober 2018 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter zonder behandeling op zitting uitspraak doen, onder meer als het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.
1.2
Op grond van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar of administratief beroep als een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan om uitzetting te voorkomen voordat is beslist op het bezwaar of het administratief beroep dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning.
2. Verzoeker heeft de aanvraag gedaan voor ‘arbeid als zelfstandige’ bij ‘ [naam] ’.
3.1
Bij zijn aanvraag moet verzoeker een aantal stukken in dienen, waaronder een ondernemingsplan. Een dergelijk plan heeft verzoeker niet ingediend. Verweerder heeft dan ook - onder verwijzing naar het documentatievereiste - terecht de conclusie getrokken dat bij de aanvraag onvoldoende stukken zijn overgelegd om te kunnen beoordelen of met de bedrijfsactiviteiten van verzoeker een wezenlijk Nederlands belang is gediend. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat bij het verzoek noch bij het bezwaarschrift nadere stukken, waaronder een ondernemingsplan, zijn overgelegd. Weliswaar heeft verzoeker toegezegd dat een ondernemingsplan en financiële stukken worden nagezonden, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat tot op heden geen ondernemingsplan en financiële stukken zijn overgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aanvraag van verzoeker niet hoeven voorleggen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
3.2
Gelet op wat onder 3.1 is overwogen, kunnen de gronden van verzoeker over de wezenlijke bijdrage, het puntensysteem en de uitoefening economische vrijheden, niet slagen.
4.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek verder aangevoerd dat verweerder hem niet mocht tegenwerpen dat hij niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Volgens verzoeker is de mvv-eis een nieuwe beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije van 23 november 1970 (de standstill-bepaling).
4.2
De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat van strijd met de standstill-bepaling geen sprake is, indien verweerder niet alleen het mvv-vereiste tegenwerpt, maar ook onderzoekt of de betrokken vreemdeling aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking arbeid als zelfstandige voldoet. Dat is in dit geval gebeurd, omdat verweerder de aanvraag van verzoeker heeft afgewezen omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat met zijn bedrijfsmatige activiteiten een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar op dit moment geen enkele kans van slagen.
6. Omdat de gronden geen enkele aanleiding geven tot twijfel over de juistheid van het bestreden besluit, is het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Daarnaast zal de voorzieningenrechter, omdat het bestreden besluit op goede gronden is genomen, het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het bezwaar gericht tegen het besluit van verweerder van
5 oktober 2018, met zaaknummer [nummer] , ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2018 door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R.E. Toonen, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
griffier
voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2124.