ECLI:NL:RBDHA:2018:14757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
C/09/560853 / JE RK 18-2132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in gezinsgerichte voorziening

Op 12 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds haar vroege babytijd getuige is geweest van huiselijk geweld en dat dit heeft geleid tot ernstige emotionele en fysieke verwaarlozing. Ondanks eerdere hulpverleningstrajecten, waaronder opvoedondersteuning en traumabehandeling, is de moeder niet in staat gebleken om de nodige stabiliteit en veiligheid te bieden. De rechtbank concludeert dat de opvoedomgeving bij de ouders niet toereikend is en dat [minderjarige 1] een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig heeft, wat niet door de ouders kan worden geboden. De rechtbank heeft daarom besloten om de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te machtigen om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 14 december 2018 tot 10 mei 2019. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is mondeling gegeven in het openbaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/560853 / JE RK 18-2132
Datum uitspraak: 12 december 2018

Beschikking van de rechtbank

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 3 oktober 2018 ingekomen verzoek van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man 1]

hierna te noemen: de vader,
wonende te Katwijk,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank adres,
advocaat: mr. M.A.J. Kubatsch te Utrecht.

Het procesverloop

Bij beschikking van 12 oktober 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening verlengd van 14 oktober 2018 tot 14 december 2018. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting. De zaak is voorts verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 12 oktober 2018;
- de brief van de zijde van de vader, binnengekomen op 8 november 2018;
- de brieven van 27 november 2018 en 28 november 2018 van de zijde van de advocaat van de moeder;
- het e-mailbericht van 21 november 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- het e-mailbericht van 23 november 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- de brief van 27 november 2018 van de zijde van de griffier;
- de pleitnotitie van de advocaat van de moeder, ter zitting overgelegd.
Op 30 november 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, tezamen met de verzoeken tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (de verzoeken met kenmerk C/09/560860 en C/09/560857). Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.A.J. Kubatsch;
- mevrouw [A] , pastoraal werker, ter ondersteuning van de moeder;
- de heer [de man 2] (de vader van [minderjarige 4] ), bijgestaan door zijn advocaat,
mr. G.O. Perquin.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader, zulks na voorafgaande kennisgeving.

Feit- [minderjarige 1] verblijft feitelijk in een gezinshuis.

Verzoek en verweer

Verzoek
Het verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] en haar broertje en zusjes zijn in het verleden veelvuldig fysiek en emotioneel verwaarloosd. Zij zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner(s). Op school behaalt [minderjarige 1] onvoldoende resultaten in verhouding tot haar cognitieve vermogens. Zij lijkt bovendien een zorg-rol te hebben ten opzichte van haar broertje en zusjes. [minderjarige 1] krijgt onvoldoende nachtrust en heeft veel last van nachtmerries en inslaapproblemen. Zij is bovendien kwetsbaar en vertoont gedrag dat vaak wordt gezien bij kinderen met hechtingsproblemen. Gelet op deze zorgen, heeft [minderjarige 1] een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig. Sinds augustus 2015 heeft de gecertificeerde instelling getracht de stabiliteit en de opvoedsituatie bij de moeder thuis te versterken door het inzetten van diverse hulpverleningstrajecten, namelijk opvoedondersteuning van Families First, Triple P en Agathos. Ondanks dat de moeder hier structureel aan meegewerkt heeft, heeft dit tot onvoldoende verbetering geleid om binnen de ondertoezichtstelling de genoemde ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] op te heffen. De gecertificeerde instelling ziet een moeder die erg veel van haar kinderen houdt, maar niet in staat is om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De moeder lijkt op instructieniveau te functioneren, maar lijkt niet in staat tot een beklijvende gedragsverandering ten aanzien van de opvoeding van haar kinderen. Stichting Haags Ambulatorium concludeert dat de contra-indicaties voor plaatsing bij de moeder in dit geval zwaarwegender zijn dan de indicaties. De gecertificeerde instelling schaart zich achter dit advies.
In reactie op het verweer van de moeder, is ter zitting namens de gecertificeerde instelling aangevoerd dat het advies van mevrouw [B] , de behandelaar van de moeder, onvoldoende is onderbouwd en dat zij bovendien [minderjarige 1] niet individueel heeft onderzocht.
De moederMr. Kubatsch heeft, namens de moeder, bepleit het verzoek af te wijzen. De raadsvrouw heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. De moeder werkt aan alle hulpverlening mee en is voornemens om het verblijf van de minderjarigen in het weekendpleeggezin te continueren. De opvoeding van de minderjarigen door de moeder met (structurele) ondersteuning is beter voor de kinderen dan een uithuisplaatsing. De raadsvrouw verwijst naar de verklaringen van dr. [B] , psychotherapeute, die door de moeder worden onderschreven. In de verklaring van 9 oktober 2018 stelt [B] dat de moeder voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan een veilige hechtingsfiguur. [B] stelt voorts dat de kinderen niet onveilig gehecht zijn. In het onderzoek dat is verricht door Stichting Haags Ambulatorium heeft men zich gefocust op de hechtingsproblematiek en is er, naar het oordeel van mevrouw [B] , weinig aandacht besteed aan ADHD/ADD en het autismespectrum. Er was geen psychoanalyticus of systeemtherapeut betrokken bij het onderzoek. [B] adviseert om de moeder en haar kinderen bij elkaar te houden en professionele begeleiding in te schakelen, zoals een ADHD-coach en een systeemtherapeut. Die hulpverlening kan worden ingezet vanuit een verblijf van de minderjarigen bij de moeder. Daarnaast heeft de moeder al anderhalf jaar een stabiele relatie met [de man 3] . Er is geen sprake van geweld in die relatie. Het patroon is dus doorbroken. Veel informatie uit het verzoek zijn slechts aannames.
Er is veel oude informatie gebruikt en er is door de gecertificeerde instelling te weinig aandacht besteed aan het heden en de groei die de moeder heeft doorgemaakt. Een plaatsing van [minderjarige 1] (en de overige minderjarigen) in een gezinshuis betekent per definitie een einde van het recht op ‘family life’. Alle minderjarigen zijn nu in een ander gezin ondergebracht. De minderjarigen hebben het recht om op te groeien bij hun moeder. Dit vloeit voort uit art. 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en art. 3, 5, 9 en 25 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. De moeder heeft de minderjarigen in de afgelopen periode pas één keer samen gezien. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden die een dergelijk vergaande beslissing als een uithuisplaatsing rechtvaardigen. Minder zware middelen zijn niet onderzocht of (op een juiste wijze) ingezet. De ingezette ondersteuning van de moeder via Families First is in maart 2016 positief afgesloten. Die conclusie is gebaseerd op zestien huisbezoeken van een aantal uren per keer. In het kader van het onderzoek van Stichting Haags Ambulatorium zijn er slechts twee observaties van drie kwartier geweest, op welke momenten de moeder nerveus was.
De moeder heeft daaraan toegevoegd dat zij graag begeleiding wil voor haar ADHD en dat zij nu door heeft dat zij haar kinderen eerder moet begrenzen. Instructies blijven bij de moeder moeilijk hangen vanwege haar ADHD. De moeder heeft een coach nodig, die bij haar en de kinderen gaat zitten en de dingen uitlegt.
De vader heeft schriftelijk aangegeven dat hij liever had gezien dat [minderjarige 1] bij hem wordt geplaatst. Het voelt voor de vader alsof hij zijn kind voorgoed is verloren. De situatie is erg veranderd ten opzichte van vijf jaar geleden. De moeder heeft nu therapie gehad en de nodige hulp gekregen. De situatie is daardoor beter en stabieler worden.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van [minderjarige 1] niet bij (één van de) ouders ligt, maar in een gezinsgerichte voorziening. De rechtbank komt gelet op de volgende omstandigheden tot dit oordeel.
Uit het rapport van Stichting Haags Ambulatorium komen de volgende conclusies naar voren over [minderjarige 1] . De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
[minderjarige 1] is sinds haar vroege babytijd frequent getuige geweest van (fysiek en emotioneel) geweld tussen de moeder en haar partner(s), wat heeft geleid tot gevoelens van onzekerheid en angst. De hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige 1] is problematisch verlopen, wat heeft geleid tot gevoelens van afwijzing. Als gevolg hiervan neemt [minderjarige 1] in het contact met de moeder een ambivalente houding aan waarbij zij de moeder enerzijds afwijst en anderzijds een sterke behoefte heeft aan contact met de moeder en de moeder ook wil ontlasten in haar zorgtaken. [minderjarige 1] is onvoldoende in staat om diepere betekenisvolle relaties aan te gaan, wat kenmerkend is voor kinderen met hechtingsproblematiek. Het contact met de vader ervaart [minderjarige 1] als positief, maar dit vindt onregelmatig plaats. Fysieke en emotionele verwaarlozing en mogelijk onvoldoende toegang tot noodzakelijke basale levensvoorzieningen lijken bij [minderjarige 1] te hebben bijgedragen aan een zorgelijke ontwikkeling op diverse ontwikkelingsgebieden. Gezien haar hechtingsproblematiek en gebrek aan basisveiligheid, heeft [minderjarige 1] een stabiele, veilige opvoedingssituatie nodig, waarbinnen haar duidelijkheid en voorspelbaarheid kan worden geboden. Zij heeft daarnaast structuur, persoonlijke aandacht en begrenzing nodig. Uit het verzoek volgt daarnaast dat er zorgen zijn over de schoolgang van [minderjarige 1] , haar nachtrust en de zorg-rol die zij aanneemt ten opzichte van haar broertje en zusjes.
De moeder betwist allereerst de manier waarop het onderzoek is verricht, omdat er geen psychoanalyticus of systeemtherapeut betrokken was bij het onderzoek. Daarnaast betwist
de moeder de uitkomst van het onderzoek, omdat er geen sprake zou zijn van
hechtingsproblematiek. De moeder beroept zich daarbij op de verklaringen van [B] .
De rechtbank verwerpt dit verweer van de moeder. De rechtbank overweegt daartoe dat het onderzoek zich onder meer richt op de ontwikkeling en het functioneren van [minderjarige 1] , de opvoedvaardigheden van de ouders en de vraag in hoeverre de ouders aansluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] . Het onderzoek is verricht en ondertekend door twee GZ-psychologen en een registerpsycholoog. [B] is psychotherapeute en geen ontwikkelingspsycholoog. De ontwikkeling en het functioneren van minderjarigen valt daarom buiten haar deskundigheid. Bovendien wordt door de moeder niet nader onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden zij tot de conclusie komt dat er bij de minderjarigen geen sprake is van hechtingsproblemen en waarom het ontbreken van de betrokkenheid van een psychoanalyticus of systeemtherapeut zou leiden tot een onvolledig onderzoeksresultaat.
Uit de stukken komt daarnaast de volgende hulpverleningsgeschiedenis naar voren.
In mei 2009 wordt [minderjarige 1] (toen nog ongeboren) onder toezicht gesteld vanwege zorgen omtrent huiselijk geweld. In 2011 wordt de ondertoezichtstelling opgeheven. In
augustus 2013 wordt de kinderbeschermingsmaatregel opnieuw uitgesproken en nadien verlengd tot februari 2015. In maart 2015 ontvangt de moeder opvoedondersteuning van Triple P, welk traject positief wordt afgesloten. De zorgen nemen echter niet af. In oktober 2015 komt er namelijk een melding binnen bij Veilig Thuis en vindt er opnieuw huiselijk geweld plaats in het gezin. In januari 2016 wordt het traject ‘Families First’ gestart, wat ook positief wordt afgerond. In de daaropvolgende maanden komen er echter opnieuw meerdere meldingen van huiselijk geweld binnen bij Veilig Thuis. Er worden veiligheidsafspraken gemaakt, maar de moeder houdt zich daar niet aan. In december 2016 wordt daarom opnieuw een raadsonderzoek ingesteld, waarna de ondertoezichtstelling opnieuw is uitgesproken. In januari 2017 start de moeder met traumabehandeling. Voorts wordt ambulante hulpverlening van Agathos ingeschakeld. De rechtbank concludeert dat het de moeder, ondanks veelvuldige betrokkenheid van de gecertificeerde instelling en andere hulpverleningsinstanties, niet is gelukt om de zorgen in de thuissituatie te doen afnemen. [minderjarige 1] is veelvuldig getuige geweest van huiselijk geweld en is hierdoor ernstig beschadigd.
Omtrent de moeder komen uit het rapport de volgende conclusies naar voren. De rechtbank neemt ook deze conclusies over en maakt deze tot de hare. De moeder toont veel liefde voor haar kinderen en is in staat om in hun primaire levensbehoeften te voorzien. Zij stelt zich bovendien open voor de hulpverlening. Door haar eigen belaste verleden en persoonlijke problematiek is het voor haar echter lastig om de minderjarigen voldoende begrenzing, structuur, veiligheid en ondersteuning te bieden. Door de ernst van de problematiek van de moeder is het de verwachting dat verbetering hiervan in de nabije toekomst beperkt is. De moeder heeft enige basale theoretische pedagogische kennis, maar het kost haar moeite om deze in de praktijk toe te passen. De moeder heeft beperkte inzichten in de ontwikkelings- en opvoedbehoeften van de minderjarigen, waarbij zij onvoldoende sensitief is voor de (non)verbale signalen, gevoelens en belangen van de minderjarigen bij de keuzes die zij maakt. De frequent wisselende relaties van de moeder zorgen voor onvoorspelbaarheid en gevoelens van onveiligheid bij de minderjarigen. Er is bij de moeder sprake van zeer beperkt probleeminzicht en een overschatting van de eigen pedagogische vaardigheden, waarbij haar persoonlijke belangen veelal voor de belangen van de minderjarigen worden gesteld. Er is daarnaast sprake van een problematische emotionele- en hechtingsrelatie tussen de moeder en alle kinderen. De moeder is onvoldoende leerbaar gebleken en eerder geleerde pedagogische kennis beklijft onvoldoende. Zij is permanent afhankelijk van derden voor de organisatie en planning van zowel het huishouden als de opvoeding van de minderjarigen.
Omtrent de vader komen uit het rapport de volgende conclusies naar voren. De rechtbank neemt ook deze conclusies over en maakt deze tot de hare. De vader lijkt over voldoende pedagogische en affectieve vaardigheden te beschikken. De omgang tussen [minderjarige 1] en de vader verloopt echter onregelmatig, wat leidt tot gevoelens van gemis. Er wordt daarom geadviseerd om de begeleide bezoekregeling met de vader te herstarten.
Stichting Haags Ambulatorium acht de risicofactoren dusdanig, dat geadviseerd wordt om alle kinderen gezamenlijk te plaatsen in een gezinshuis. De rechtbank concludeert dat de moeder, ondanks de opvoedondersteuning die meerdere keren is ingezet, onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] . De vaardigheden die de hulpverleners de moeder hebben geprobeerd aan te leren, beklijven niet. Ook de vader heeft een belaste voorgeschiedenis. Door de gebeurtenissen die [minderjarige 1] heeft meegemaakt en de schade die zij daardoor heeft opgelopen, heeft zij behoefte aan een bovengemiddeld opvoedingsklimaat. De moeder noch de vader is in staat om haar op de langere termijn die opvoedingsomgeving te bieden. Gelet op de hulpverleningstrajecten die reeds zijn ingezet en de minimale verbetering die dat heeft opgeleverd, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet te verwachten valt dat de ouders [minderjarige 1] deze opvoedingsomgeving binnen een afzienbare termijn kunnen bieden. Het perspectief van [minderjarige 1] ligt daarom niet bij (één van de) ouders, maar in een gezinsgerichte voorziening. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 14 december 2018 tot
10 mei 2019, zijnde de datum waarop de ondertoezichtstelling afloopt;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018 door mr. drs. S.M. Borkent, mr. H.M. Boone en mr. D.G.J. Dop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 december 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.