ECLI:NL:RBDHA:2018:14756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
C/09/560860 / JE RK 18-2134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na verwaarlozing en huiselijk geweld

Op 12 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren in respectievelijk 2012 en 2014. De zaak is behandeld naar aanleiding van verzoeken van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, die de minderjarigen onder toezicht heeft gesteld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen in het verleden veelvuldig fysiek en emotioneel verwaarloosd zijn en getuige zijn geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partners. Dit heeft geleid tot ernstige hechtingsproblematiek en een achterstand in hun ontwikkeling. De rechtbank heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt, die bijgestaan werd door haar advocaat, mr. M.A.J. Kubatsch.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de hulpverleningsgeschiedenis van de moeder en de minderjarigen in overweging genomen. Ondanks de inzet van verschillende hulpverleningstrajecten, zoals opvoedondersteuning en traumabehandeling, is er onvoldoende verbetering in de thuissituatie waargenomen. De moeder heeft weliswaar liefde voor haar kinderen, maar is niet in staat om hen de benodigde structuur, veiligheid en ondersteuning te bieden. De rechtbank concludeert dat de minderjarigen een stabiele en veilige opvoedingssituatie nodig hebben, die de moeder hen niet kan bieden.

De rechtbank heeft daarom besloten om de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te machtigen om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 14 december 2018 tot 10 mei 2019. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters S.M. Borkent, H.M. Boone en D.G.J. Dop, in tegenwoordigheid van griffier mr. E.G. Nuboer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/560860 / JE RK 18-2134
Datum uitspraak: 12 december 2018

Beschikking van de rechtbank

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de op 3 oktober 2018 ingekomen verzoeken van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank adres,
advocaat: mr. M.A.J. Kubatsch te Utrecht.

Het procesverloop

Bij beschikking van 12 oktober 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening verlengd van 14 oktober 2018 tot 14 december 2018. De behandeling van de verzoeken is voor het overige aangehouden tot deze zitting. De zaak is voorts verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 12 oktober 2018;
- de brieven van 27 november 2018 en 28 november 2018 van de zijde van de advocaat van de moeder;
- het e-mailbericht van 21 november 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- het e-mailbericht van 23 november 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- de brief van 27 november 2018 van de zijde van de griffier;
- de pleitnotitie van de advocaat van de moeder, ter zitting overgelegd.
Op 30 november 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, tezamen met de verzoeken tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (de verzoeken met kenmerk C/09/560853 en C/09/560857). Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.A.J. Kubatsch;
- mevrouw [A] pastoraal werker, ter ondersteuning van de moeder;
- de heer [de man 1] (de vader van [minderjarige 4] ), bijgestaan door zijn advocaat,
mr. G.O. Perquin.

Feit- De minderjarigen verblijven feitelijk in een gezinshuis.

Verzoeken en verweer

De verzoeken strekken tot machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan de verzoeken ten grondslag gelegd. De minderjarigen en overige kinderen uit het gezin zijn in het verleden veelvuldig fysiek en emotioneel verwaarloosd. Zij zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner(s). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een achterstand in hun cognitieve ontwikkeling opgelopen, die varieert tussen de 4 en 27 maanden. Zij hebben beiden geen contact met de vader. [minderjarige 1] vertoont bovendien gedrag dat vaak wordt gezien bij kinderen met hechtingsproblematiek. Zij is kwetsbaar en lijkt bovengemiddeld gefocust te zijn op eten. [minderjarige 1] lijkt te kampen met innerlijke spanningen, (faal)angst en gevoelens van insufficiëntie. Sinds augustus 2015 heeft de gecertificeerde instelling getracht de stabiliteit en de opvoedsituatie bij de moeder thuis te versterken door het inzetten van diverse hulpverleningstrajecten, namelijk opvoedondersteuning van Families First, Triple P en Agathos. Ondanks dat de moeder hier structureel aan meegewerkt heeft, heeft dit tot onvoldoende verbetering geleid om binnen de ondertoezichtstelling de genoemde ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen op te heffen. De gecertificeerde instelling ziet een moeder die erg veel van haar kinderen houdt, maar niet in staat is om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De moeder lijkt op instructieniveau te functioneren, maar lijkt niet in staat tot een beklijvende gedragsverandering ten aanzien van de opvoeding van haar kinderen. Stichting Haags Ambulatorium concludeert dat de contra-indicaties voor plaatsing bij de moeder in dit geval zwaarwegender zijn dan de indicaties. De gecertificeerde instelling schaart zich achter dit advies.
In reactie op het verweer van de moeder, is ter zitting namens de gecertificeerde instelling aangevoerd dat het advies van mevrouw [B] , de behandelaar van de moeder, onvoldoende is onderbouwd en dat zij de minderjarigen bovendien niet individueel heeft onderzocht.
De moederMr. Kubatsch heeft, namens de moeder, bepleit het verzoek af te wijzen. De raadsvrouw heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. De moeder werkt aan alle hulpverlening mee en is voornemens om het verblijf van de minderjarigen in het weekendpleeggezin te continueren. De opvoeding van de minderjarigen door de moeder met (structurele) ondersteuning is beter voor de kinderen dan een uithuisplaatsing. De raadsvrouw verwijst naar de verklaringen van dr. [B] , psychotherapeute, die door de moeder worden onderschreven. In de verklaring van 9 oktober 2018 stelt dr. [B] voorts dat de moeder voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan een veilige hechtingsfiguur. Dr. [B] stelt dat de kinderen niet onveilig gehecht zijn. In het onderzoek dat is verricht door Stichting Haags Ambulatorium heeft men zich gefocust op de hechtingsproblematiek en is er, naar het oordeel van mevrouw [B] , weinig aandacht besteed aan ADHD/ADD en het autismespectrum. Er was geen psychoanalyticus of systeemtherapeut betrokken bij het onderzoek. Dr. [B] adviseert om de moeder en haar kinderen bij elkaar te houden en professionele begeleiding in te schakelen, zoals een ADHD-coach en een systeemtherapeut. Die hulpverlening kan worden ingezet vanuit een verblijf van de minderjarigen bij de moeder. Daarnaast heeft de moeder al anderhalf jaar een stabiele relatie met [de man 2] . Er is geen sprake van geweld in die relatie. Het patroon is dus doorbroken. Veel informatie uit het verzoek zijn slechts aannames.
Er is veel oude informatie gebruikt en er is door de gecertificeerde instelling te weinig aandacht besteed aan het heden en de groei die de moeder heeft doorgemaakt. Een plaatsing van de minderjarigen in een gezinshuis betekent per definitie een einde van het recht op ‘family life’. Alle minderjarigen zijn nu in een ander gezin. De minderjarigen hebben het recht om op te groeien bij hun moeder. Dit vloeit voort uit art. 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en art. 3, 5, 9 en 25 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. De moeder heeft de minderjarigen in de afgelopen periode pas één keer samen gezien. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden die een dergelijke vergaande beslissing als een uithuisplaatsing rechtvaardigen. Minder zware middelen zijn niet onderzocht of (op een juiste wijze) ingezet. De ingezette ondersteuning van de moeder via Families First is in maart 2016 positief afgesloten. Die conclusie is gebaseerd op zestien huisbezoeken van een aantal uren per keer. In het kader van het onderzoek van Stichting Haags Ambulatorium zijn er slechts twee observaties van drie kwartier geweest, op welke momenten de moeder nerveus was.
De moeder heeft daaraan toegevoegd dat zij graag begeleiding wil voor haar ADHD en dat zij nu door heeft dat zij haar kinderen eerder moet begrenzen. Instructies blijven bij de moeder moeilijk hangen vanwege haar ADHD. De moeder heeft een coach nodig, die bij haar en de kinderen gaat zitten en de dingen uitlegt.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van de minderjarigen niet bij de moeder ligt, maar in een gezinsgerichte voorziening. De rechtbank komt gelet op de volgende omstandigheden tot dit oordeel.
Uit het rapport van Stichting Haags Ambulatorium komen de volgende conclusies naar voren over de minderjarigen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn sinds hun vroege babytijd frequent getuige geweest van (fysiek en emotioneel) geweld tussen de moeder en haar partner(s), wat heeft geleid tot gevoelens van onzekerheid en angst. De hechtingsrelatie tussen de moeder en de minderjarigen is problematisch verlopen, wat heeft geleid tot gevoelens van afwijzing. Als gevolg hiervan neemt [minderjarige 1] in het contact met de moeder een ambivalente houding aan waarbij zij de moeder enerzijds afwijst en anderzijds een sterke behoefte heeft aan contact met de moeder. Ook [minderjarige 2] neemt een afwerende houding aan, waarbij hij weinig gerichtheid op zijn moeder laat zien. In het contact met anderen is [minderjarige 2] opvallend open en vrij, hoewel deze relaties emotioneel gezien oppervlakkig blijven. [minderjarige 1] houdt in het contact met anderen onvoldoende balans tussen distantie en nabijheid en ook zij is onvoldoende in staat om diepere betekenisvolle relaties aan te gaan. Deze eigenschappen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kenmerkend voor kinderen met hechtingsproblematiek. Uit de verzoeken komt voorts naar voren dat [minderjarige 1] kampt met angsten en spanningen. Fysieke en emotionele verwaarlozing en mogelijk onvoldoende toegang tot noodzakelijke basale levensvoorzieningen lijken bij de minderjarigen te hebben bijgedragen aan een zorgelijke ontwikkeling op diverse ontwikkelingsgebieden. Gezien de hechtingsproblematiek en het gebrek aan basisveiligheid, hebben de minderjarigen beiden een stabiele, veilige opvoedingssituatie nodig, waarbinnen aan hen duidelijkheid en voorspelbaar kan worden geboden. Zij hebben daarnaast structuur, persoonlijke aandacht en begrenzing nodig. Voor [minderjarige 2] is het daarnaast van belang dat hij begeleiding krijgt bij de ontwikkeling van zijn identiteit. Beide minderjarigen hebben daarnaast begeleiding nodig bij het op adequate wijze aangaan en onderhouden van betekenisvolle contacten. Zij hebben tot slot behoefte aan stimulans.
De moeder betwist allereerst de manier waarop het onderzoek is verricht, omdat er geen psychoanalyticus of systeemtherapeut betrokken was bij het onderzoek. Daarnaast betwist
de moeder de uitkomst van het onderzoek, omdat er geen sprake zou zijn van
hechtingsproblematiek. De moeder beroept zich daarbij op de verklaringen van dr. [B] .
De rechtbank verwerpt dit verweer van de moeder. De rechtbank overweegt daartoe dat het onderzoek zich onder meer richt op de ontwikkeling en het functioneren van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de opvoedvaardigheden van de moeder en de vraag in hoeverre de moeder aansluit bij de behoeften van de minderjarigen. Het onderzoek is verricht en ondertekend door twee GZ-psychologen en een registerpsycholoog. Dr. [B] is psychotherapeute en geen ontwikkelingspsycholoog. De ontwikkeling en het functioneren van minderjarigen valt daarom buiten haar deskundigheid. Bovendien wordt door de moeder niet nader onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden zij tot de conclusie komt dat er bij de minderjarigen geen sprake is van hechtingsproblemen en waarom het ontbreken van de betrokkenheid van een psychoanalyticus of systeemtherapeut zou leiden tot een onvolledig onderzoeksresultaat.
Uit de stukken komt daarnaast de volgende hulpverleningsgeschiedenis naar voren. In augustus 2013 wordt [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. In maart 2015 ontvangt de moeder opvoedondersteuning van Triple P, welk traject positief wordt afgesloten. De zorgen nemen echter niet af. In oktober 2015 komt er namelijk een melding binnen bij Veilig Thuis en vindt er opnieuw huiselijk geweld plaats in het gezin. In januari 2016 wordt het traject ‘Families First’ gestart, wat ook positief wordt afgerond. In de daaropvolgende maanden komen er echter opnieuw meerdere meldingen van huiselijk geweld binnen bij Veilig Thuis. Er worden veiligheidsafspraken gemaakt, maar de moeder houdt zich daar niet aan. In december 2016 wordt daarom opnieuw een raadsonderzoek ingesteld, waarna de ondertoezichtstelling opnieuw is uitgesproken. In januari 2017 start de moeder met traumabehandeling. Voorts wordt ambulante hulpverlening van Agathos ingeschakeld. De rechtbank concludeert dat het de moeder, ondanks veelvuldige betrokkenheid van de gecertificeerde instelling en andere hulpverleningsinstanties, niet is gelukt om de zorgen in de thuissituatie te doen afnemen. De minderjarigen zijn veelvuldig getuige geweest van huiselijk geweld en zijn hierdoor ernstig beschadigd.
Omtrent de moeder komen uit het rapport de volgende conclusies naar voren. De rechtbank neemt ook deze conclusies over en maakt deze tot de hare. De moeder toont veel liefde voor haar kinderen en is in staat om in hun primaire levensbehoeften te voorzien. Zij stelt zich bovendien open voor de hulpverlening. Door haar eigen belaste verleden en persoonlijke problematiek is het voor haar echter lastig om de minderjarigen voldoende begrenzing, structuur veiligheid en ondersteuning te bieden. Door de ernst van de problematiek van de moeder is het de verwachting dat verbetering hiervan in de nabije toekomst beperkt is. De moeder heeft enige basale theoretische pedagogische kennis, maar het kost haar moeite om deze in de praktijk toe te passen. De moeder heeft beperkte inzichten in de ontwikkelings- en opvoedbehoeften van de minderjarigen, waarbij zij onvoldoende sensitief is voor de (non)verbale signalen, gevoelens en belangen van de minderjarigen bij de keuzes die zij maakt. De frequent wisselende relaties van de moeder zorgen voor onvoorspelbaarheid en gevoelens van onveiligheid bij de minderjarigen. Er is bij de moeder sprake van zeer beperkt probleeminzicht en een overschatting van de eigen pedagogische vaardigheden, waarbij haar persoonlijke belangen veelal voor de belangen van de minderjarigen worden gesteld. Er is daarnaast sprake van een problematische emotionele- en hechtingsrelatie tussen de moeder en alle kinderen. De moeder is onvoldoende leerbaar gebleken en eerder geleerde pedagogische kennis beklijft onvoldoende. Zij is permanent afhankelijk van derden voor de organisatie en planning van zowel het huishouden als de opvoeding van de minderjarigen.
Stichting Haags Ambulatorium acht de risicofactoren dusdanig, dat geadviseerd wordt om alle kinderen gezamenlijk te plaatsen in een gezinshuis. De rechtbank concludeert dat de moeder, ondanks de opvoedondersteuning die meerdere keren is ingezet, onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarigen. De vaardigheden die de hulpverleners de moeder hebben geprobeerd aan te leren, beklijven niet. Door de gebeurtenissen die de minderjarigen hebben meegemaakt en de schade die zij daardoor hebben opgelopen, hebben zij behoefte aan een bovengemiddeld opvoedingsklimaat. De moeder is niet staat om hen op de langere termijn die opvoedingsomgeving te bieden. Gelet op de hulpverleningstrajecten die reeds zijn ingezet en de minimale verbetering die dat heeft opgeleverd, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet te verwachten valt dat de moeder de minderjarigen deze opvoedingsomgeving binnen een afzienbare termijn kan bieden. Het perspectief van de minderjarigen ligt daarom niet bij de moeder, maar in een gezinsgerichte voorziening. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 14 december 2018 tot 10 mei 2019, zijnde de datum waarop de ondertoezichtstelling afloopt;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018 door mr. drs. S.M. Borkent, mr. H.M. Boone en mr. D.G.J. Dop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 december 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.