ECLI:NL:RBDHA:2018:14755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
C/09/560857 / JE RK 18-2133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gezinsgerichte voorziening

Op 12 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De zaak is behandeld naar aanleiding van een verzoek van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, dat op 3 oktober 2018 is ingediend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2015, in een pleeggezin verblijft en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling en de thuissituatie bij de ouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ouders, ondanks eerdere hulpverleningstrajecten, niet in staat zijn gebleken om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. De moeder heeft moeite met het toepassen van pedagogische kennis en de vader vertoont agressief gedrag, wat de situatie voor [minderjarige 1] onveilig maakt. De rechtbank heeft daarom besloten dat het in het belang van [minderjarige 1] is om haar uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening of pleegzorg, met een machtiging die loopt van 14 december 2018 tot 10 mei 2019. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de gecertificeerde instelling de opdracht gegeven om de uitvoering van de ondertoezichtstelling te overdragen aan een andere instantie, gezien de beperkte vermogens van de vader en het gebrek aan vertrouwen in de jeugdbeschermer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/560857 / JE RK 18-2133
Datum uitspraak: 12 december 2018

Beschikking van de rechtbank

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 3 oktober 2018 ingekomen verzoek van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man 1] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.O. Perquin te Zoetermeer,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank adres,
advocaat: mr. M.A.J. Kubatsch te Utrecht.

Het procesverloop

Bij beschikking van 12 oktober 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 14 oktober 2018 tot 14 december 2018. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting. De zaak is voorts verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 12 oktober 2018;
- de brieven van 27 november 2018 en 28 november 2018 van de zijde van de advocaat van de moeder;
- het e-mailbericht van 21 november 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- het e-mailbericht van 23 november 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
- de brief van 27 november 2018 van de zijde van de griffier;
- de pleitnotitie van de advocaat van de moeder, ter zitting overgelegd;
- de pleitnotitie van de advocaat van de vader, ter zitting overgelegd.
Op 30 november 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, tezamen met de verzoeken tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (de verzoeken met kenmerk C/09/560853 en C/09/560860). Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.A.J. Kubatsch;
- mevrouw [A] pastoraal werker, ter ondersteuning van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.O. Perquin.

Feiten

- [minderjarige 1] verblijft feitelijk in een pleeggezin.

Verzoek en verweer

Verzoek
Het verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening of een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] en haar oudere broer en zussen zijn in het verleden veelvuldig fysiek en emotioneel verwaarloosd. Zij zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner(s). [minderjarige 1] vertoont gedrag dat vaak gezien wordt bij kinderen met hechtingsproblemen. Zij stelt zich bovendien gemakkelijk open voor anderen, wat haar erg kwetsbaar maakt. Gelet op deze zorgen, heeft [minderjarige 1] een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig. Vanwege de jonge leeftijd van [minderjarige 1] , zou het kunnen zijn dat zij sneller dan de andere kinderen profiteert van de effecten van de huidige pleegzorgsetting. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat [minderjarige 1] niet hoeft te worden geplaatst in een gezinshuis, maar kan blijven in een pleeggezin.
Sinds augustus 2015 heeft de gecertificeerde instelling getracht de stabiliteit en de opvoedsituatie bij de moeder thuis te versterken door het inzetten van diverse hulpverleningstrajecten, namelijk opvoedondersteuning van Families First, Triple P en Agathos. Ondanks dat de moeder hier structureel aan meegewerkt heeft, heeft dit tot onvoldoende verbetering geleid om binnen de ondertoezichtstelling de genoemde ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] op te heffen. De gecertificeerde instelling ziet een moeder die erg veel van haar kinderen houdt, maar niet in staat is om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De moeder lijkt op instructieniveau te functioneren, maar lijkt niet in staat tot een beklijvende gedragsverandering ten aanzien van de opvoeding van haar kinderen.
De vader is beperkt leerbaar en heeft een verstoorde emotieregulatie. Hij uit zich agressief naar de moeder, zowel verbaal als fysiek, in het bijzijn van [minderjarige 1] Het is belangrijk dat [minderjarige 1] kan landen op de nieuwe plek, wat zal worden beïnvloed indien de vader nog in grote frequentie zonder emotionele ondersteuning een rol speelt in haar leven.
In reactie op het verweer van de moeder, is ter zitting namens de gecertificeerde instelling aangevoerd dat het advies van mevrouw [B] , de behandelaar van de moeder, onvoldoende is onderbouwd en dat zij [minderjarige 1] bovendien niet individueel heeft onderzocht.
De moederMr. Kubatsch heeft, namens de moeder, bepleit het verzoek af te wijzen. De raadsvrouw heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. De moeder werkt aan alle hulpverlening mee en is voornemens om het verblijf van de minderjarigen in het weekendpleeggezin te continueren. De opvoeding van de minderjarigen door de moeder met (structurele) ondersteuning is beter voor de kinderen dan een uithuisplaatsing. De raadsvrouw verwijst naar de verklaringen van dr. [B] , psychotherapeute, die door de moeder worden onderschreven. In de verklaring van 9 oktober 2018 stelt [B] dat de moeder voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan een veilige hechtingsfiguur. [B] stelt voorts dat de kinderen niet onveilig gehecht zijn. In het onderzoek dat is verricht door Stichting Haags Ambulatorium heeft men zich gefocust op de hechtingsproblematiek en is er, naar het oordeel van mevrouw [B] , weinig aandacht besteed aan ADHD/ADD en het autismespectrum. Er was geen psychoanalyticus of systeemtherapeut betrokken bij het onderzoek. [B] adviseert om de moeder en haar kinderen bij elkaar te houden en professionele begeleiding in te schakelen, zoals een ADHD-coach en een systeemtherapeut. Die hulpverlening kan worden ingezet vanuit een verblijf van de minderjarigen bij de moeder. Daarnaast heeft de moeder al anderhalf jaar een stabiele relatie met [de man 2] . Er is geen sprake van geweld in die relatie. Het patroon is dus doorbroken. Veel informatie uit het verzoek zijn slechts aannames.
Er is veel oude informatie gebruikt en er is door de gecertificeerde instelling te weinig aandacht besteed aan het heden en de groei die de moeder heeft doorgemaakt. Een plaatsing van [minderjarige 1] (en de overige minderjarigen) in een pleeggezin dan wel gezinshuis betekent per definitie een einde van het recht op ‘family life’. Alle minderjarigen zijn nu in een ander gezin ondergebracht. De minderjarigen hebben het recht om op te groeien bij hun moeder. Dit vloeit voort uit art. 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en art. 3, 5, 9 en 25 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. De moeder heeft de minderjarigen in de afgelopen periode pas één keer samen gezien. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden die een dergelijke vergaande beslissing als een uithuisplaatsing rechtvaardigen. Minder zware middelen zijn niet onderzocht of (op een juiste wijze) ingezet. De ingezette ondersteuning van de moeder via Families First is in maart 2016 positief afgesloten. Die conclusie is gebaseerd op zestien huisbezoeken van een aantal uren per keer. In het kader van het onderzoek van Stichting Haags Ambulatorium zijn er slechts twee observaties van drie kwartier geweest, op welke momenten de moeder nerveus was.
De moeder heeft daaraan toegevoegd dat zij graag begeleiding wil voor haar ADHD en dat zij nu door heeft dat zij haar kinderen eerder moet begrenzen. Instructies blijven bij de moeder moeilijk hangen vanwege haar ADHD. De moeder heeft een coach nodig, die bij haar en de kinderen gaat zitten en de dingen uitlegt.
De vaderMr. Perquin heeft, namens de vader, bepleit het verzoek af te wijzen. De vader wil graag dat [minderjarige 1] zeven dagen per week bij hem komt wonen, dan wel dat wordt overgegaan tot een deeltijdplaatsing zoals geadviseerd door Stichting Haags Ambulatorium. In het gezinsplan van 3 oktober 2018 wordt met betrekking tot de vader opgemerkt dat er geen zorgen zijn over de acute veiligheid, dat de vader een liefhebbende vader is die beschermend is naar zijn dochter en dat hij probeert binnen zijn mogelijkheden [minderjarige 1] te stimuleren. Er heeft een zitting plaatsgevonden bij het Gerechtshof, op 12 december 2018 volgt de uitspraak. Het Gerechtshof vond de in het gezinsplan genoemde punten niet rijmen met een uithuisplaatsing en gaf aan voornemens te zijn de spoedmachtiging te vernietigen. De vader heeft daarnaast vernomen dat [minderjarige 1] nog twee keer zal worden doorgeplaatst. De vader vindt dit tegenstrijdig met de stelling van gecertificeerde instelling dat [minderjarige 1] niet gedeeltelijk bij de vader kan wonen omdat zij anders niet kan landen in de nieuwe gezinssituatie. Sinds de uithuisplaatsing plast [minderjarige 1] weer in bed, terwijl zij hiervoor al zindelijk was.
De vader heeft daaraan toegevoegd dat hij het niet fijn vindt zoals de uithuisplaatsing gegaan is. Er valt geen afspraken met de gecertificeerde instelling te maken en de vader is het vertrouwen in de jeugdbeschermer kwijt. De vader is uit zichzelf naar De Waag gegaan om hulp te zoeken om de verstandhouding tussen hem en de moeder te verbeteren. De vader zal meewerken aan een plaatsing van [minderjarige 1] bij hem zonder contact met de moeder.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van [minderjarige 1] niet bij (één van de) ouders ligt, maar in een gezinsgerichte voorziening dan wel een voorziening voor pleegzorg. De rechtbank komt gelet op de volgende omstandigheden tot dit oordeel.
Uit het rapport van Stichting Haags Ambulatorium komen de volgende conclusies naar voren over [minderjarige 1] De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
[minderjarige 1] laat qua ontwikkeling op mentaal gebied een lichte achterstand zien, op motorisch gebied functioneert zij op leeftijdsadequaat niveau. [minderjarige 1] heeft in de thuissituatie bij de moeder sinds haar geboorte veel spanningen ervaren door de forse strijd die er nog immer tussen haar ouders afspeelt. Zij is getuige geweest van (fysiek en emotioneel) geweld tussen de ouders, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid bij [minderjarige 1] In de thuissituatie bij de moeder lijkt er tevens sprake te zijn van emotionele- en fysieke verwaarlozing, waarbij er onvoldoende aandacht is geweest voor de behoeftes van [minderjarige 1] De hechtingsrelatie tussen [minderjarige 1] en de moeder is moeizaam geweest, waardoor deze verstoord lijkt te verlopen. [minderjarige 1] stelt zich in het contact met de moeder afwerend op en laat weinig gerichtheid op de moeder zien, terwijl zij in het contact met vreemden juist opvallend vrij en open is. Dit is kenmerkend voor kinderen met hechtingsproblematiek. De regelmaat, structuur, voorspelbaarheid en emotionele betrokkenheid die de vader aan [minderjarige 1] biedt in zijn thuissituatie, lijkt een positieve factor te zijn voor [minderjarige 1] en voor balans te zorgen. De forse agressie die de vader laat zien in het contact met de moeder, is echter een sterk negatieve factor die het gevoel van onveiligheid bij [minderjarige 1] kan versterken en die de positieve ontwikkeling van [minderjarige 1] daarmee op zulke momenten belemmert.
De moeder betwist allereerst de manier waarop het onderzoek is verricht, omdat er geen psychoanalyticus of systeemtherapeut betrokken was bij het onderzoek. Daarnaast betwist
de moeder de uitkomst van het onderzoek, omdat er geen sprake zou zijn van
hechtingsproblematiek. De moeder beroept zich daarbij op de verklaringen van [B] .
De rechtbank verwerpt dit verweer van de moeder. De rechtbank overweegt daartoe dat het onderzoek zich onder meer richt op de ontwikkeling en het functioneren van [minderjarige 1] , de opvoedvaardigheden van de ouders en de vraag in hoeverre de ouders aansluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] Het onderzoek is verricht en ondertekend door twee GZ-psychologen en een registerpsycholoog. [B] is psychotherapeute en geen ontwikkelingspsycholoog. De ontwikkeling en het functioneren van minderjarigen valt daarom buiten haar deskundigheid. Bovendien wordt door de moeder niet nader onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden zij tot de conclusie komt dat er bij de minderjarigen geen sprake is van hechtingsproblemen en waarom het ontbreken van de betrokkenheid van een psychoanalyticus of systeemtherapeut zou leiden tot een onvolledig onderzoeksresultaat.
Uit de stukken komt daarnaast de volgende hulpverleningsgeschiedenis naar voren.
In mei 2009 wordt de oudere zus van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , (toen nog ongeboren) onder toezicht gesteld vanwege zorgen omtrent huiselijk geweld. In 2011 wordt de ondertoezichtstelling opgeheven. In augustus 2013 wordt de kinderbeschermingsmaatregel opnieuw uitgesproken en nadien verlengd tot februari 2015. In maart 2015 ontvangt de moeder opvoedondersteuning van Triple P, welk traject positief wordt afgesloten. De zorgen nemen echter niet af. In oktober 2015, een paar maanden na de geboorte van [minderjarige 1] , komt er namelijk een melding binnen bij Veilig Thuis en vindt er opnieuw huiselijk geweld plaats in het gezin. In januari 2016 wordt het traject ‘Families First’ gestart, wat ook positief wordt afgerond. In de daaropvolgende maanden komen er echter opnieuw meerdere meldingen van huiselijk geweld binnen bij Veilig Thuis. Er worden veiligheidsafspraken gemaakt, maar de moeder houdt zich daar niet aan. In december 2016 wordt daarom opnieuw een raadsonderzoek ingesteld, waarna de ondertoezichtstelling opnieuw is uitgesproken. In januari 2017 start de moeder met traumabehandeling. Voorts wordt ambulante hulpverlening van Agathos ingeschakeld. De rechtbank concludeert dat het de ouders, ondanks veelvuldige betrokkenheid van de gecertificeerde instelling en andere hulpverleningsinstanties, niet is gelukt om de zorgen in de thuissituatie te doen afnemen. [minderjarige 1] is veelvuldig getuige geweest van huiselijk geweld en is hierdoor ernstig beschadigd.
Omtrent de moeder komen uit het rapport de volgende conclusies naar voren. De rechtbank neemt ook deze conclusies over en maakt deze tot de hare. De moeder toont veel liefde voor haar kinderen en is in staat om in hun primaire levensbehoeften te voorzien. Zij stelt zich bovendien open voor de hulpverlening. Door haar eigen belaste verleden en persoonlijke problematiek is het voor haar echter lastig om de minderjarigen voldoende begrenzing, structuur, veiligheid en ondersteuning te bieden. Door de ernst van de problematiek van de moeder is het de verwachting dat verbetering hiervan in de nabije toekomst beperkt is. De moeder heeft enige basale theoretische pedagogische kennis, maar het kost haar moeite om deze in de praktijk toe te passen. De moeder heeft beperkte inzichten in de ontwikkelings- en opvoedbehoeften van de minderjarigen, waarbij zij onvoldoende sensitief is voor de (non)verbale signalen, gevoelens en belangen van de minderjarigen bij de keuzes die zij maakt. Er is bij de moeder sprake van zeer beperkt probleeminzicht en een overschatting van de eigen pedagogische vaardigheden, waarbij haar persoonlijke belangen veelal voor de belangen van de minderjarigen worden gesteld. Er is daarnaast sprake van een problematische emotionele- en hechtingsrelatie tussen de moeder en alle kinderen. De moeder is onvoldoende leerbaar gebleken en eerder geleerde pedagogische kennis beklijft onvoldoende. Zij is permanent afhankelijk van derden voor de organisatie en planning van zowel het huishouden als de opvoeding van de minderjarigen.
Omtrent de vader komen uit het rapport de volgende conclusies naar voren. De vader laat zien veel van [minderjarige 1] te houden en hij voorziet haar ruimschoots in (basale) levensbehoeften. De vader heeft voldoende basale theoretische pedagogische inzichten en kennis, en kan deze voldoende toepassen in de praktijk. De vader zal in de toekomst wel behoefte hebben aan begeleiding en ondersteuning bij de opvoeding van [minderjarige 1] , aangezien zijn pedagogische inzichten en capaciteiten van basaal niveau zijn. Hij accepteert de praktische begeleiding ook. De vader biedt een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur. [minderjarige 1] wordt gestimuleerd en aangemoedigd. De vader toont respect voor haar wensen en zoekt activiteiten die passen bij haar leeftijd. De alertheid en zorgen omtrent [minderjarige 1] en de agressieve opstelling naar de moeder in het bijzijn van [minderjarige 1] zijn belangrijke risicofactoren bij de vader. Eigen agressief gedrag in het verleden en recent in de relatie met de moeder wordt door de vader volledig ontkend. Hij laat daarmee zien weinig zicht te hebben op de emotionele behoeftes van [minderjarige 1] in de opvoeding en hiermee weinig rekening te houden. Hij creëert zo een onveilig opvoedklimaat voor haar. Daarbij toont hij geen enkele veranderbehoefte, hetgeen zorgelijk is. Daarnaast is een contra-indicatie voor plaatsing bij de vader de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en het risico op nieuw gewelddadig gedrag. De vader heeft beperkte verbale cognitieve vermogens en beperkt zelfinzicht dan wel neiging tot externaliseren, wat hulpverlening in de weg zal staan. Een vraag is in hoeverre de vader pedagogisch adequaat kan blijven functioneren bij een mondiger wordende dochter.
Stichting Haags Ambulatorium acht de contra-indicaties voor een plaatsing bij de moeder zwaarwegender dan de indicaties. Voor een plaatsing bij de vader acht de stichting de indicaties zwaarwegender dan de contra-indicaties. Er wordt geadviseerd om de huidige deeltijdplaatsing bij de vader voort te zetten in combinatie met een gezinshuis. De impact van de contra-indicaties is van dien aard, dat tegen een uitbreiding van de uren bij de vader wordt geadviseerd. De rechtbank concludeert dat de moeder, ondanks de opvoedondersteuning die meerdere keren is ingezet, onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] De vaardigheden die de hulpverleners de moeder hebben geprobeerd aan te leren, beklijven niet. Gelet op de hulpverleningstrajecten die reeds zijn ingezet en de minimale verbetering die dat heeft opgeleverd, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet te verwachten valt dat de moeder [minderjarige 1] binnen een afzienbare termijn de opvoedingsomgeving kan bieden die zij nodig heeft.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stukken onvoldoende is gebleken dat de vader [minderjarige 1] die opvoedingsomgeving wel structureel kan bieden. De rechtbank overweegt daartoe dat [minderjarige 1] regelmatig getuige is geweest van huiselijk geweld en hierdoor is beschadigd. De vader heeft zich veelvuldig agressief opgesteld tegen de moeder in het bijzijn van [minderjarige 1] Er zijn daarnaast aanwijzingen van hechtingsproblematiek, waardoor [minderjarige 1] een opvoeder nodig heeft die beschikt over meer dan gemiddelde opvoedingscapaciteiten. Hoewel de vader momenteel in staat is om te voorzien in de basale opvoedingsbehoeften van [minderjarige 1] , beschikt hij over onvoldoende cognitief vermogen om op de langere termijn te kunnen voldoen aan de meer dan gemiddelde opvoedingsbehoeften van [minderjarige 1] Zijn agressieregulatieprobleem is daarnaast een grote zorg. De vader ontkent het agressieve gedrag richting de moeder en zoekt het probleem buiten zichzelf. Dat uitbreiding van de omgang met de vader door Stichting Haags Ambulatorium wordt afgeraden, vormt voorts een indicatie dat er onvoldoende vertrouwen is dat de vader op de langere termijn volledig zal kunnen voorzien in de opvoedingsbehoeften van [minderjarige 1] Dat betekent tevens dat [minderjarige 1] thans dient te worden geplaatst in een pleeggezin of een gezinsgerichte voorziening. Om daar optimaal te kunnen ingroeien is het naar het oordeel van de rechtbank van belang dat zij daar het grootste deel van de tijd ook daadwerkelijk verblijft. Het bovenstaande, alsmede het beperkte cognitieve vermogen van de vader, zijn neiging om het probleem buiten zichzelf te zoeken, in combinatie met de schade die [minderjarige 1] in haar jongen leven al heeft opgelopen en de problematiek die daardoor is ontstaan, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is om haar langdurig uit huis te plaatsen in een gezinsvervangende omgeving. Het perspectief van [minderjarige 1] ligt daarom niet bij (één van de) ouders, maar in een gezinsgerichte voorziening dan wel een voorziening voor pleegzorg. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de stukken ook blijkt dat [minderjarige 1] profiteert van de omgang met haar vader. De rechtbank acht een ruime omgangsregeling met de vader daarom in haar belang. Een plaatsing in een vervangende gezinsomgeving in combinatie met een ruime omgangsregeling met de vader, zorgt ervoor dat de vader wordt ontlast van zijn taak als opvoeder en dat [minderjarige 1] en de vader kunnen profiteren van de omgang.
De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling tot slot in overweging om, gelet op de beperkte vermogens van de vader en het ontbreken van zijn vertrouwen in de jeugdbeschermer, de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te dragen aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening dan wel een voorziening voor pleegzorg van 14 december 2018 tot 10 mei 2019, zijnde de datum waarop de ondertoezichtstelling afloopt;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018 door mr. drs. S.M. Borkent, mr. H.M. Boone en mr. D.G.J. Dop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Nuboer als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 december 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.