ECLI:NL:RBDHA:2018:14567
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunningen op basis van onjuiste en achtergehouden informatie
In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunningen van twee Thaise eisers, geboren in 1999, die in Nederland verblijven op basis van een vergunning regulier voor bepaalde tijd. De vergunningen zijn ingetrokken door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er onjuiste gegevens zijn verstrekt en relevante informatie is achtergehouden bij de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de laatste inkomensregistratie van de moeder van de eisers, die als referente fungeert, op 31 januari 2016 was en dat zij de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst niet heeft gemeld aan de IND. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat de intrekking van de vergunningen onterecht was en dat de Staatssecretaris niet in gebreke is gebleven bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat de prejudiciële vragen van de Raad van State niet relevant zijn voor deze zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.