ECLI:NL:RBDHA:2018:14567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunningen op basis van onjuiste en achtergehouden informatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunningen van twee Thaise eisers, geboren in 1999, die in Nederland verblijven op basis van een vergunning regulier voor bepaalde tijd. De vergunningen zijn ingetrokken door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er onjuiste gegevens zijn verstrekt en relevante informatie is achtergehouden bij de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de laatste inkomensregistratie van de moeder van de eisers, die als referente fungeert, op 31 januari 2016 was en dat zij de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst niet heeft gemeld aan de IND. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat de intrekking van de vergunningen onterecht was en dat de Staatssecretaris niet in gebreke is gebleven bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat de prejudiciële vragen van de Raad van State niet relevant zijn voor deze zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2018 in de zaak tussen

[eisers 1], V-nummer [V-nummer]

[eisers 2], V-nummer [V-nummer]
Tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid [gezinslid]’ van beide eisers ingetrokken.
Bij besluit van 23 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens eisers is ook referente [gezinslid] verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Eisers zijn beide geboren op [geboortedatum] 1999 en hebben de Thaise nationaliteit. Met ingang van 20 januari 2016 is aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ verleend. Referente is de moeder van eisers.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunningen ingetrokken omdat bij de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Uit Suwinet is namelijk gebleken dat de laatste inkomensregistratie van inkomsten uit arbeid in loondienst voor ‘de president Ruen Kaewthai massage heeft plaatsgevonden op 31 januari 2016. In de overgelegde arbeidsovereenkomst is één maand opzegtermijn opgenomen in geval van beëindiging. Nu er na 31 januari 2016 geen inkomen meer is geregistreerd in Suwinet, neemt verweerder aan dat het dienstverband minimaal één maand voor 31 januari 2016 is opgezegd. Referente had voorts de wijziging van de feitelijke situatie aan de IND moeten melden, namelijk de opzegging van de arbeidsovereenkomst als interieurverzorgster en het aangaan van werkzaamheden via opting-in. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat het inkomen dat referente als pseudo werknemer genereerde niet gegarandeerd is en daarom niet als voldoende duurzaam zou kunnen worden aangemerkt.
3. Eisers kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en menen dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Verweerder had eisers in bezwaar moeten horen. Verweerder heeft voorts ten onrechte nagelaten om een concrete beoordeling van het individuele geval te maken en een evenwichtige en redelijke beoordeling van alle in het geding zijnde belangen te maken. Eiser verwijzen in dit verband naar de arresten van het Europese Hof van Justitie in de zaken Chakroun (C-578/08) en Khachab (C-558/14), alsmede naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg (AWB 17/13799). De intrekking van de verblijfsvergunningen is grotendeels gebaseerd op aannames van verweerder. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat de verblijfsvergunningen op frauduleuze wijze zijn verkregen, maar verweerder is hier niet in geslaagd. Eisers verzoeken tot slot om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van een uitspraak op de prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 september 2017.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Een intrekking is een belastend besluit, zodat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De intrekking is gericht op het ongedaan maken van de gevolgen die aan de onjuiste gegevens zijn verbonden en heeft niet tot doel om leed toe te voegen. Met andere woorden: bepalend is of verweerder bij bekendheid met de juiste gegevens de ingetrokken verblijfsvergunning zou hebben verleend. Met de intrekking wordt beoogd om de rechtens juiste situatie met terugwerkende kracht te herstellen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna de Afdeling, van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:727).
4.2
De rechtbank stelt vast dat eisers niet betwisten dat uit Suwinet is gebleken dat de laatste inkomensregistratie van referente van inkomsten uit arbeid in loondienst voor ‘de president Ruen Kaewthai massage’ heeft plaatsgevonden op 31 januari 2016. Ook betwisten eisers niet dat uit de overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat de arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke termijn die één maand bedraagt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op basis van voornoemde gegevens kon concluderen dat in het licht van de laatste betaling op 31 januari 2016, de arbeidsovereenkomst in december 2015 of eerder is beëindigd. Het is vervolgens aan eisers om aannemelijk te maken dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het wettelijk opzegtermijn.
Referente heeft gesteld dat zij pas in februari 2016 op de hoogte raakte van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Eiseres heeft haar stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dan ook terecht ervan uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst in december 2015 of eerder is beëindigd en referente dit moet hebben geweten en had moeten melden aan de IND, nu dit gevolgen kon hebben voor de verlening van de gevraagde mvv’s.
4.3
Voorts overweegt de rechtbank dat uit Suwinet is gebleken dat referente in de periode van 31 augustus 2015 tot en met januari 2016 extra inkomsten via de opting-in regeling heeft verworven. Referente heeft dit niet betwist. Ook heeft referente niet betwist dat zij de door haar extra verrichte werkzaamheden niet aan verweerder heeft gemeld. De rechtbank is van oordeel dat referente verweerder door deze inkomsten niet te melden, de mogelijkheid heeft ontnomen een volledige beoordeling van de aanvraag te maken. Gelet op het feit dat referente blijkens haar arbeidsovereenkomst nagenoeg fulltime werkte heeft verweerder terecht gesteld dat zij nader onderzoek had dienen te verrichten naar het kunnen combineren van beide werkzaamheden en de oprechtheid van de overgelegde arbeidsovereenkomst. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat ook het achterhouden van deze informatie kan worden aangemerkt als frauduleus handelen.
4.4
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding in afwachting van de beantwoording van de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen af, nu de beantwoording van deze vragen niet relevant is voor onderhavige zaak. Het betreft immers een ander feitencomplex, waarbij de door referent verkregen verblijfsvergunning door fraude was verkregen hetgeen gevolgen had voor de afgeleide verblijfsvergunningen van zijn gezin. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake.
4.5
Tot slot volgt de rechtbank eisers niet in hun betoog dat de in artikel 7:2, eerste lid van de Awb neergelegde hoorplicht is geschonden. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op het hiervoor overwogene bestond er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eisers ongegrond was, zodat verweerder terecht van het horen heeft afgezien.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.