In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een justitieel verpleegkundige, en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiseres was op 1 maart 2017 in tijdelijke dienst aangesteld met een proeftijd van twee jaar. De minister ontzegde haar op 3 augustus 2017 de toegang tot de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en het ministerie van Justitie en Veiligheid vanwege een vermoeden van ernstig plichtsverzuim. Dit besluit werd later gehandhaafd, ondanks een advies van de Adviescommissie bezwaarschriften dat het bezwaar van eiseres gegrond had moeten worden verklaard. Eiseres had niet gemeld dat zij een boete had gekregen voor winkeldiefstal en had ook de politiecontacten van haar gezinsleden niet gemeld, wat leidde tot twijfels over haar integriteit. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de proeftijd van eiseres voortijdig te beëindigen en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. De rechtbank concludeerde dat de toegangsontzegging en de beëindiging van de proeftijd niet onrechtmatig waren, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.