In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een asielaanvraag lopen in Duitsland, maar werd door de Nederlandse autoriteiten in bewaring gesteld en kreeg een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiser meermaals de gelegenheid was geboden om een nieuw asielverzoek in Nederland in te dienen, maar dat hij dit weigerde omdat hij zijn asielaanvraag in Duitsland wilde afwachten. De rechtbank concludeerde dat eiser niet begreep dat zijn weigering om een nieuwe aanvraag in te dienen, zijn asielaanvraag in Duitsland prijsgaf. Hierdoor was er geen concreet aanknopingspunt voor een overdracht op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit onrechtmatig waren, en dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring. De rechtbank vernietigde het terugkeerbesluit en inreisverbod en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.040,- voor de onrechtmatige bewaring, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.503,-.