ECLI:NL:RBDHA:2018:14439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.21226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt van Tanzaniaanse nationaliteit te zijn, heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de overgelegde documenten niet als nieuwe feiten of omstandigheden konden worden aangemerkt. Eiser had eerder asiel aangevraagd en zijn identiteit en nationaliteit niet kunnen onderbouwen. Tijdens de zitting op 29 november 2018 heeft eiser documenten overgelegd die zijn identiteit zouden moeten staven, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten, waaronder een geboorteakte en een identiteitsverklaring, niet authentiek waren. De vingerafdruk op de identiteitsverklaring bleek niet van eiser te zijn, wat de waarde van het document ondermijnde. Eiser heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21226

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluit van 10 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure niet-ontvankelijk verklaard en aan eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21227, plaatsgevonden op 29 november 2018.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.J. Nyembo-Katumbwe, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het verzoek om schorsing
1. Eiser heeft op 27 november 2018 kopieën van beweerdelijke Somalische documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit en nationaliteit, te weten een geboorteakte zonder foto en een door de burgemeester van Mogadishu afgegeven identiteitsverklaring met een pasfoto van eiser en een vingerafdruk, beide met datum van afgifte 22 november 2018. Eiser heeft gesteld dat een familievriend in Somalië de voornoemde twee documenten in ontvangst heeft genomen en deze op 25 november 2018 aan eiser per post heeft gestuurd. Eiser heeft ter zitting de rechtbank verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden zodat verweerder na de ontvangst van de originele documenten deze voor onderzoek aan het Bureau Documenten kan aanbieden. Verweerder is met dit verzoek van eiser niet akkoord gegaan en heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de voornoemde twee documenten niet de door eiser gewenste betekenis kan worden toegekend. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. Uit de verklaringen van eiser en de overgelegde e-mail van de gestelde familievriend is immers gebleken dat de vingerafdruk die op het document met de pasfoto van eiser is geplaatst, niet de vingerafdruk van eiser is maar van de gestelde familievriend. Dit is in tegenspraak met de vermelding op dat document, dat de burgemeester van Mogadishu daarin verklaart dat “the person whose picture and thumb print appears hereon” de daar vermelde identiteitsgegevens heeft. Nu de bedoelde “thumb print” kennelijk niet van eiser is, kan al hierom aan dat document niet de waarde van een identificerend document worden toegekend. De geboorteakte is ook geen identificerend document nu daarop geen foto van eiser is geplaatst. Met deze documenten kan eiser dus nog immer zijn identiteit en nationaliteit niet aantonen, waardoor een onderzoek door het Bureau Documenten naar de authenticiteit van de originele documenten zinledig zou zijn.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank het verzoek van eiser om aanhouding van de behandeling van het beroep afgewezen.
Het verzoek om heropening
2. Eiser heeft op 30 november 2018 een verzoek om heropening van het onderzoek gedaan, omdat hij de eerdergenoemde documenten uit Somalië inmiddels heeft ontvangen. Bij brief van 4 december 2018 heeft verweerder, onder verwijzing naar zijn ter zitting ingenomen standpunt, aangegeven dat hij met dat verzoek niet instemt. De rechtbank ziet in de brief van 30 november 2018 evenmin aanleiding om het onderzoek te heropenen en wijst dat verzoek af op grond van dezelfde overwegingen als onder 1 genoemd.
De niet-ontvankelijkheidverklaring van de aanvraag
3. Eiser heeft op 25 oktober 2014 een asielaanvraag ingediend en gesteld dat hij [eiser] is van Tanzaniaanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1997.
Eiser heeft als asielrelaas aangevoerd dat hij homoseksueel is en hierdoor niet in Tanzania kan wonen omdat homoseksualiteit daar wordt vervolgd.
Bij besluit van 29 maart 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de gestelde herkomst van eiser uit Tanzania geloofwaardig geacht, maar niet zijn gestelde Tanzaniaanse identiteit en nationaliteit. Verweerder is uit informatie van het UK Home Office in het kader van een overnameverzoek gebleken dat eiser in het Verenigd Koninkrijk bekend is als [naam], geboren op [geboortedatum] 1994, van Somalische nationaliteit, en dat eiser onder opgaaf van deze gegevens in 2008 een aanvraag om toelating tot het Verenigd Koninkrijk heeft ingediend voor gezinshereniging bij zijn moeder die daar woont. Omdat verweerder geen geloof heeft gehecht aan de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser, heeft verweerder in het besluit van 29 maart 2017 het asielrelaas niet inhoudelijk beoordeeld, waardoor de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet is getoetst.
Het tegen dit besluit ingesteld beroep is bij uitspraak van 3 augustus 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:8826) ongegrond verklaard. Blijkens deze uitspraak heeft eiser in de beroepsprocedure gesteld dat de door het UK Home Office verstrekte persoonsgegevens wel degelijk de juiste zijn en dat hij inderdaad [naam] is, geboren op [geboortedatum] 1994 en van Somalische nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser met de overgelegde stukken uit de aanvraag van 2008 voor toelating tot het Verenigd Koninkrijk, zijn gestelde Somalische identiteit en nationaliteit niet heeft onderbouwd, nu identificerende gegevens en brondocumenten ontbreken. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat nu eiser de gestelde Tanzaniaanse noch Somalische identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt, het voor verweerder niet mogelijk is eisers asielrelaas te toetsen.
Deze uitspraak is op 30 augustus 2018 in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Hiermee is in rechte vast komen te staan dat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt in het kader van de asielaanvraag van 25 oktober 2014.
4. Op 30 oktober 2018 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij niet naar Tanzania terug kan vanwege zijn homoseksuele geaardheid en de problemen aldaar. Eiser kan ook niet terug naar Somalië omdat het daar oorlog is en eiser daar geen familie heeft.
Ter onderbouwing van zijn identiteit heeft eiser een kopie van een geboorteakte en stukken uit zijn asielprocedure in het Verenigd Koninkrijk uit 2018 overgelegd.
5. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De overgelegde stukken zijn volgens verweerder geen nieuwe feiten of omstandigheden die aan het eerdere besluit kunnen afdoen.
6. Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar de zienswijze, samengevat het volgende aangevoerd. De asielprocedure is ten onrechte behandeld in de grensprocedure. Aan eiser is onvoldoende tijd gegeven om zijn asielaanvraag te onderbouwen met documenten. Hiermee is jegens eiser onzorgvuldig gehandeld. De overgelegde kopie van de geboorteakte levert voldoende bewijs van de identiteit en nationaliteit van eiser op en kan wel degelijk worden onderzocht. Eiser heeft nimmer een paspoort gehad. De informatie van het Verenigd Koninkrijk dat eiser in 2008 wel een Somalisch paspoort heeft overgelegd is dus onjuist.
In het kader van de samenwerkingslicht had verweerder inspanningen moeten verrichten om de originele geboorteakte, die eiser in zijn Engelse asielprocedure heeft overgelegd, naar Nederland te krijgen. Ook stelt eiser dat nu hij in het kader van de Dublinverordening aan Nederland is overgedragen, Nederland geacht wordt om alle stukken uit de Engelse asielprocedure te hebben, en dat aldus de originele geboorteakte zich bij de Nederlandse autoriteiten bevindt.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de
Vw 2000. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eiser in het kader van de opvolgende aanvraag heeft aangevoerd en overgelegd aan stukken, niet als nieuwe elementen of bevindingen in de vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt. Eiser heeft zijn verklaringen over zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten onderbouwd, maar heeft een kopie van een geboorteakte overgelegd bij de opvolgende aanvraag. Verweerder heeft terecht op gewezen dat van een kopie niet de authenticiteit van het originele document kan worden vastgesteld en deze reeds hierom, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling, niet als een nieuw feit kan worden aangemerkt. Eiser is in de beroepsgronden niet ingegaan op het gemotiveerd ingenomen standpunt in het bestreden besluit, dat ook indien de originele geboorteakte zou zijn overgelegd, dit document de identiteit en nationaliteit van eiser niet aantoont, omdat er geen foto van eiser op dat document is.
De stelling van eiser ter zitting dat de overgelegde kopie van geboorteakte in samenhang bezien met alle over eiser bekende gegevens, tot de conclusie leidt dat eiser zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond, volgt de rechtbank niet. Uit hetgeen onder 1 is overwogen volgt dat het document met een pasfoto en vingerafdruk niet als (ondersteunend) bewijs voor de identiteit en nationaliteit van eiser kan dienen. Uit de eerdergenoemde uitspraak van 3 augustus 2017 volgt dat documenten uit de aanvraag van 2008 voor toelating tot het Verenigd Koninkrijk, de gestelde Somalische identiteit en nationaliteit niet onderbouwen. Dit geldt thans eveneens voor de gegevens uit de Engelse asielprocedure uit 2018, nu ook deze gegevens niet op grond van identiteitsdocumenten geregistreerd zijn, maar op basis van de eigen verklaringen van eiser.
Dat eiser nimmer over een nationaal paspoort heeft beschikt, kan wat hier ook zij, niet tot een ander oordeel leiden. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, betekent de omstandigheid dat eiser geen paspoort heeft gehad, niet dat eiser geen paspoort kan aanvragen.
Gezien het vorenstaande kan het betoog, dat verweerder geen inspanningen heeft verricht om de originele geboorteakte van eiser bij de Engelse autoriteiten op te vragen, dan wel dat verweerder het overleggen van de originele geboorteakte ten onrechte niet heeft afgewacht, niet slagen.
7.3
De stelling dat de aanvraag ten onrechte in de grensprocedure is beoordeeld, kan zonder nadere onderbouwing evenmin slagen.
Dat eiser in de grensprocedure onvoldoende tijd of gelegenheid zou hebben gehad om documenten te verzamelen of over te leggen, volgt de rechtbank niet. Eiser wist sedert de afwijzing van zijn vorige aanvraag dat hij bij het indienen van een asielaanvraag zijn identiteit en nationaliteit met documenten dient te onderbouwen, nu zijn verklaringen daaromtrent ongeloofwaardig zijn geacht. Niet valt in te zien dat hij daartoe niet eerder stappen kon ondernomen.
7.4
Tot slot levert wat door eiser is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 inzake Bahaddar (ECLI:NL:XX:1998:AG8817). Het lag op de weg van eiser om zijn identiteit en nationaliteit met stukken te onderbouwen.
8. Verweerder heeft gezien het vorenstaande de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9. Tegen het inreisverbod zijn geen zelfstandige beroepsgronden ingediend, waardoor dit onderdeel van het bestreden besluit buiten beschouwing wordt gelaten.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.