In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Iraanse vreemdeling. Eiser, geboren in 1961, heeft op 24 januari 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 31 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de overgelegde stukken niet als nieuw gebleken feiten of omstandigheden konden worden aangemerkt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij behoort tot een specifieke risicogroep zoals omschreven in de Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2017/7, die op 1 september 2017 in werking is getreden.
Tijdens de zitting op 13 november 2018 heeft eiser verklaard dat hij regelmatig deelneemt aan demonstraties tegen het Iraanse regime en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet tot de risicogroep behoort, en dat de motivering van het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de situatie van eiser opnieuw moet worden beoordeeld in het licht van de WBV 2017/7.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1002,- en verweerder veroordeeld deze kosten te vergoeden aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.