ECLI:NL:RBDHA:2018:14339
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van eiseres uit de Democratische Republiek Congo afgewezen op grond van ongeloofwaardig asielrelaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiseres afkomstig uit de Democratische Republiek Congo. Eiseres had op 30 mei 2018 een asielaanvraag ingediend, waarbij zij stelde dat zij in oktober 2017 was ontvoerd door onbekenden vanwege haar vermeende betrokkenheid bij een protestmars tegen de president. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had eerder een verblijfsvergunning verleend, maar trok deze in september 2018 in en wees de asielaanvraag af op 8 oktober 2018.
Tijdens de zitting op 15 november 2018, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, werd de geloofwaardigheid van haar relaas ter discussie gesteld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres over de ontvoering en de omstandigheden onvoldoende concreet en gedetailleerd waren. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om de gronden voor verlening van een asielvergunning aannemelijk te maken en dat verweerder niet verantwoordelijk is voor het aanbrengen van vluchtmotieven.
De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de asielaanvraag had afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres niet strookten met informatie uit het EU-Vis-systeem en dat er geen aanleiding was voor het verlenen van een ambtshalve reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.