ECLI:NL:RBDHA:2018:14296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
NL18.21020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat Italië niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet, onder verwijzing naar een Italiaans wetsdecreet dat beperkingen oplegt aan het asielstelsel.

De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de naleving van internationale verplichtingen door Italië. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er systematische tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure die een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen. De rechtbank verwijst naar recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat Italië nog steeds aan zijn verplichtingen voldoet.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de aanvraag van eiser aan zich te trekken of om het beroep aan te houden in afwachting van nieuwe jurisprudentie. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21020

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuis).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21021, plaatsgevonden op 27 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1979 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 26 mei 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen en heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 4 juli 2018 bij de Italiaanse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek op 17 juli 2018 aanvaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst hiertoe op het Italiaanse wetsdecreet van 24 september 2018 dat verregaande beperkingen oplegt aan het Italiaanse asielstelsel. Eiser zou, gelet hierop, in de Nederlandse asielprocedure opgenomen moeten worden. Eiser verwijst voorts naar een aantal andere zaken waarin een beroep op het decreet heeft geleid tot toewijzing van een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat het beroep moet worden aangehouden in afwachting van nadere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de Italiaanse autoriteiten zich houden aan de internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont, dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het EVRM).
Uit recente jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1910) en de uitspraak van 6 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2614), volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij uitspraak van
10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246) heeft de Afdeling geoordeeld dat weliswaar blijkt dat de nieuwe Italiaanse regering harde retoriek over migratie hanteert en dat anti-migratie en anti-EU sentimenten bestaan, maar dat niet is gebleken dat in Italië systematische tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen.
Eiser heeft met de verwijzing naar het wetsdecreet niet aannemelijk gemaakt dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zelfs indien de Italiaanse vreemdelingenwetgeving wordt gewijzigd, brengt dit niet met zich mee dat Italië niet langer is gehouden de verplichtingen uit het Europese Handvest, de Dublinverordening en de richtlijnen na te leven. Verweerder mag er van uitgaan dat Italië zich ook dan zal houden aan deze Europese verplichtingen. Hoewel blijkt dat er zorgen zijn omtrent de situatie in Italië, heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat Italië de verdragsverplichtingen niet langer zal nakomen. Ook heeft eiser niet geconcretiseerd wat de gevolgen van het wetsdecreet voor hem persoonlijk zullen zijn. Indien eiser na de overdracht gebreken constateert in de opvang of de asielprocedure, dan dient hij hierover te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit voor eiser niet mogelijk zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië.
4.2
Nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen zal houden, heeft verweerder hierin geen aanleiding hoeven zien voor het gebruik maken van de bevoegdheid om de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is evenmin gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt.
4.3
De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding om de behandeling van deze beroepszaak aan te houden in afwachting van komende Afdelingsjurisprudentie over dit onderwerp. De rechtbank verwijst daarvoor naar de reeds hierboven genoemde recente uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, waar naar het oordeel van de rechtbank tot op heden nog van kan worden uitgegaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.