ECLI:NL:RBDHA:2018:14236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
NL17.12258 en NL17.12260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische gezinsleden met internationale bescherming in Griekenland

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van een Syrisch gezin dat in Griekenland internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft op 29 november 2018 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvragen van eisers, die in Nederland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op basis van het standpunt dat het minderjarige kind van eisers automatisch een verblijfsstatus in Griekenland zou krijgen, maar dit standpunt was onvoldoende onderbouwd. Na een tussenuitspraak van de rechtbank heeft de staatssecretaris nadere informatie opgevraagd bij de Griekse autoriteiten, waaruit bleek dat de vluchtelingenstatus van eiseres ook geldt voor haar minderjarige kind. De rechtbank oordeelde dat het gebrek in de bestreden besluiten was hersteld, maar verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de bestreden besluiten van 6 november 2017. De rechtsgevolgen van deze besluiten blijven echter in stand. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk had verklaard, en dat de omstandigheden in Griekenland niet zodanig zijn dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.503,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.12258 en NL17.12260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2018

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1979,
v-nummer [nummer] ,
eiser,
en

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1988,
v-nummer [nummer]
eiseres,
mede namens hun minderjarig kind:
[kind] ,
geboren op [datum] 2017,
v-nummer [nummer] ,
tezamen eisers,
allen van Syrische nationaliteit
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij tussenuitspraak van 14 augustus 2018 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten van 6 november 2017 te herstellen.

Verweerder heeft bij brief van 18 september 2018 van de door de rechtbank geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft eisers in de gelegenheid gesteld hun zienswijze hierop kenbaar te maken. Eisers hebben dit bij brief van 2 november 2018 gedaan.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort gezegd – geconstateerd dat de bestreden besluiten van 6 november 2017, waarbij verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij in Griekenland internationale bescherming genieten, een gebrek bevatten, nu verweerder zijn standpunt dat het minderjarige kind van eisers in Griekenland automatisch een verblijfsstatus krijgt omdat zijn ouders die hebben, onvoldoende heeft onderbouwd.
2. Op 23 augustus 2018 heeft verweerder aan de Griekse autoriteiten informatie gevraagd over de mogelijkheid voor eisers en hun minderjarige kind om terug te keren naar Griekenland en over hun verblijfsstatus aldaar.
Op 17 september 2018 heeft verweerder een reactie ontvangen van de Griekse autoriteiten. In deze reactie geven zij aan dat eisers en hun minderjarige kind mogen terugkeren naar Griekenland omdat aan hen de vluchtelingstatus is toegekend en de daarbij horende verblijfsvergunningen. Ook hebben de Griekse autoriteiten aangegeven dat de vluchtelingenstatus die is toegekend aan eiseres ook geldt voor het minderjarige kind.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak nadere informatie heeft opgevraagd bij de Griekse autoriteiten en met de vervolgens verkregen informatie de bestreden besluiten nader heeft gemotiveerd.
4. De rechtbank zal beoordelen of verweerder daarmee het geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten heeft hersteld.
5. Eisers hebben in hun schriftelijke zienswijze van 2 november 2018 betoogd dat verweerder het gebrek in de bestreden besluiten niet heeft hersteld. Verweerder heeft weliswaar de Griekse autoriteiten verzocht nader onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van het minderjarige kind, maar hij heeft de Griekse autoriteiten niet volledig voorgelicht. Verweerder heeft namelijk niet gemeld dat het minderjarige kind in Nederland is geboren. Hierdoor bestaat nog immer twijfel over de verblijfstatus van het minderjarige kind bij aankomst in Griekenland, aldus eisers.
6. Het betoog van eisers dat verweerder de Griekse autoriteiten onvoldoende heeft geïnformeerd aangezien verweerder niet heeft gemeld dat het minderjarige kind in Nederland is geboren, volgt de rechtbank niet. In verweerders verzoek met betrekking tot eiseres en het minderjarige kind aan de Griekse autoriteiten van 23 augustus 2018 staat duidelijk vermeld dat uit Eurodac is gebleken dat aan eiseres internationale bescherming is verleend door de Griekse autoriteiten op 22 februari 2017 en dat eiseres, samen met eiser en hun minderjarige kind, op 7 juli 2017 in Nederland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Ook staat in verweerders verzoek vermeld dat het minderjarige kind is geboren op 21 augustus 2017. Reeds hieruit volgt evident dat het minderjarige kind is geboren nadat eisers Griekenland hebben verlaten en in Nederland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Verder wordt in verweerders verzoek expliciet gevraagd of de internationale beschermingsstatus van eiseres zich ook uitstrekt tot haar minderjarige kind. Het betoog van eisers faalt.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt dat het minderjarige kind internationale bescherming geniet in Griekenland alsnog voldoende onderbouwd. Verweerder heeft namelijk concrete op het individuele geval toegespitste informatie verkregen van de Griekse autoriteiten, waaruit dit blijkt. Hiermee heeft verweerder het gebrek voldoende hersteld.
7. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de bestreden besluiten in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. De beroepen zullen daarom gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
8. De rechtbank ziet in het herstel van het geconstateerde gebrek aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
9. Eisers hebben betoogd dat de omstandigheden in Griekenland, ook voor statushouders, dermate slecht zijn dat ten aanzien van Griekenland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij terugkeer naar Griekeland zullen eisers in een situatie terechtkomen die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Hiertoe hebben zij verwezen naar het rapport van Pro Asyl van juni 2017 en de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 8 mei 2017 (2BvR 157/7). In hun brief van 18 juni 2018 hebben eisers zich ook beroepen op het (geactualiseerde) AIDA Country Report Griekenland (2017 update) en hebben eisers verwezen naar prejudiciële vragen die door het Bundesverwaltungsgericht aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld op 17 oktober 2017 (zaak C-540/17).
Verder hebben eisers naar voren gebracht dat zij genoodzaakt waren om bij vrienden te verblijven, omdat de kamer die zij huurden te klein was. Daarnaast kon eiser moeilijk werk krijgen en kwamen eisers niet eens voor de meest basale hulp, zoals een voedselpakket, in aanmerking. Ten aanzien van het minderjarige kind is naar voren gebracht dat hij vaccinaties tegen ziektes nodig heeft. Ook moest hij in Nederland naar het ziekenhuis voor zijn medische klachten. De benodigde zorg zal hij, gelet op het rapport van Pro Asyl, in Griekenland niet krijgen, aldus eisers.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795) – en bevestigd in haar uitspraak van 22 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2094) – volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat er ten aanzien van Griekenland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zo zijn statushouders onder de Griekse wet gelijk aan Griekse staatsburgers. Hoewel de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is, is deze echter niet zo slecht dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan.
10.1
De informatie uit de bronnen waarop eisers zich hebben beroepen is van gelijke strekking als die uit de bronnen die de Afdeling bij de beoordeling heeft betrokken en vormt daarom geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
10.2
Op de zitting van 30 november 2017 heeft de gemachtigde van eisers nog gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 13 november 2017 (NL17.11446 en NL17.11447) waarin wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 1 augustus 2017 (NL17.4209). Deze uitspraken kunnen eisers echter niet baten, omdat zij dateren van voor de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling.
10.3
Ook in de door het Duitse Bundesverwaltungsgericht gestelde prejudiciële vragen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel nu deze betrekking hebben op Bulgarije.
10.4
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 8 mei 2017 niet volgt dat eisers bij terugkeer naar Griekenland, als statushouder, voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling te vrezen hebben. In die uitspraak zijn slechts zorgen geuit over de situatie van statushouders in Griekenland en is een nadere onderzoeksopdracht gegeven aan de lagere rechtspraak. Hieruit volgt niet dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Het betoog van eisers faalt.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook het persoonlijk relaas van eisers geen aanleiding biedt om ten aanzien van Griekenland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, hoewel uit hun verklaringen blijkt dat sprake is van moeilijke omstandigheden in Griekenland, niet kan worden gesteld dat sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat van statushouders in beginsel mag worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen tot de (hogere) Griekse autoriteiten wenden. Niet is gebleken dat zij eisers niet kunnen of willen helpen.
Bovendien hebben eisers de gestelde medische problemen van hun minderjarige kind niet met stukken onderbouwd. De stelling dat hij in Griekenland de benodigde zorg niet zal krijgen, kan reeds hierom niet slagen.
12. Ook is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de belangen van het minderjarige kind onvoldoende heeft meegewogen. Ook in dit kader acht de rechtbank van belang dat eisers de gestelde medische problemen van hun minderjarige kind niet met stukken hebben onderbouwd. Van strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is dan ook geen sprake. Het betoog faalt.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
14. Gelet op rechtsoverweging 7 zijn de beroepen gegrond en zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen. Nu de overige betogen van eisers niet slagen zal de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand worden gelaten.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen op de zittingen en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 6 november 2017;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.E. Marechal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: 29 november 2018.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.