10.4Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 8 mei 2017 niet volgt dat eisers bij terugkeer naar Griekenland, als statushouder, voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling te vrezen hebben. In die uitspraak zijn slechts zorgen geuit over de situatie van statushouders in Griekenland en is een nadere onderzoeksopdracht gegeven aan de lagere rechtspraak. Hieruit volgt niet dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Het betoog van eisers faalt.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook het persoonlijk relaas van eisers geen aanleiding biedt om ten aanzien van Griekenland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, hoewel uit hun verklaringen blijkt dat sprake is van moeilijke omstandigheden in Griekenland, niet kan worden gesteld dat sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat van statushouders in beginsel mag worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen tot de (hogere) Griekse autoriteiten wenden. Niet is gebleken dat zij eisers niet kunnen of willen helpen.
Bovendien hebben eisers de gestelde medische problemen van hun minderjarige kind niet met stukken onderbouwd. De stelling dat hij in Griekenland de benodigde zorg niet zal krijgen, kan reeds hierom niet slagen.
12. Ook is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de belangen van het minderjarige kind onvoldoende heeft meegewogen. Ook in dit kader acht de rechtbank van belang dat eisers de gestelde medische problemen van hun minderjarige kind niet met stukken hebben onderbouwd. Van strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is dan ook geen sprake. Het betoog faalt.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
14. Gelet op rechtsoverweging 7 zijn de beroepen gegrond en zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen. Nu de overige betogen van eisers niet slagen zal de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand worden gelaten.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen op de zittingen en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).