4.4.Vrijspraak 09/852061-18 (gewoontewitwassen van de sieraden van [benadeelde 4] en [benadeelde 5] )
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Voor een bewezenverklaring van de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (zie onder meer HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194). Op 10 mei 2016 doet aangeefster [benadeelde 4] aangifte van verduistering van haar moeders en haar eigen sieraden. [benadeelde 4] verklaart - kort en zakelijk weergegeven - dat zij de recherche op 12 april 2016 al had verteld dat zij er in 2010 achter was gekomen dat haar moeder haar juwelen aan de verdachte had meegegeven om te laten taxeren, maar dat haar moeder deze juwelen nooit terug heeft gekregen. Om verschillende, reeds in de inleiding genoemde, redenen hebben zij hier destijds geen aangifte van gedaan. [benadeelde 4] heeft op een taxatierapport uit 1986, opgemaakt door [naam 1] , aangegeven welke sieraden van het taxatierapport zij mist. Het gaat om 54 sieraden. Daarnaast mist de aangeefster nog een aantal van haar eigen sieraden, die niet op het taxatierapport vermeld staan en die niet nader worden omschreven in de aangifte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [benadeelde 4] hem rond 2008 had gezegd dat zij haar sieraden niet draagt en dat zij het leuk zou vinden als anderen ervan zouden kunnen genieten. Hierop heeft de verdachte met haar toestemming de waarde van de sieraden laten schatten en heeft hij in ieder geval rond 2012 de sieraden bij Christie’s ingebracht ter verkoop.
Uit het voorgaande kan worden vastgesteld dat niet ter discussie staat dat [benadeelde 4] omstreeks 2008 de sieraden vrijwillig aan de verdachte heeft gegeven, minst genomen met het doel deze te laten taxeren. De vraag die vervolgens rijst is of, gelet op de door de verdachte afgelegde verklaring, met voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat de verdachte de sieraden op enig moment nadien buiten haar weten of toestemming ter verkoop heeft aangeboden. Ter beantwoording van die vraagt overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft - zoals reeds onder 4.2. uiteengezet - verklaard dat hij toestemming had van [benadeelde 4] om haar sieraden te verkopen en dat hij daartoe begin januari 2012 een hoeveelheid sieraden in een doosje overhandigd heeft gekregen. Uit het inbrengcontract van veilinghuis Christie’s van 3 januari 2012 blijkt dat de verdachte daar inderdaad 54 sieraden heeft ingebracht. De verdachte heeft verklaard dat, toen hij er voor de veiling in april 2012 achter kwam dat [benadeelde 4] de sieraden terug wilde, hij heeft geprobeerd de sieraden terug te halen uit de veiling. Dit wordt ondersteund door de verklaring die [getuige 1] , medewerkerster van Christie’s, bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Een groot gedeelte van de sieraden kon worden teruggehaald, maar niet alles. De 16 niet teruggehaalde sieraden zijn verkocht op de veiling van 18 april 2012, zoals blijkt uit de Buying & Consignment History van Christie’s. De overige sieraden zijn retour gegaan naar de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij met [benadeelde 4] had afgesproken dat hij € 15.000,- zou betalen voor de 16 sieraden die niet meer teruggehaald konden worden. De verdachte moest hiervoor een lening afsluiten. Uit de bankafschriften van de verdachte blijkt dat op 27 maart 2012 een bedrag van € 15.000,- op zijn rekening is gestort. De verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag contant aan [benadeelde 4] heeft betaald en haar tegelijkertijd de sieraden heeft teruggegeven die hij nog terug kon halen uit de veiling. Uit zijn bankafschriften blijkt dat de verdachte op 3 en 4 april 2012 een totaalbedrag van € 14.700,- heeft gepind.
De verklaring van de verdachte dat hij heeft gehandeld in opdracht dan wel met instemming van de eigenaresse van de sieraden vindt derhalve in zoverre steun in het dossier dat zijn concrete verklaring min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is.
Ten tijde van de verkoop van de sieraden waarvan aangeefster [benadeelde 4] heeft verklaard dat zulks buiten toestemming en wil van haar moeder heeft plaatsgevonden, is geen aangifte gedaan door de betrokkenen. De op 15 mei 2017 overleden [benadeelde 4] heeft destijds ook anderszins geen verklaring afgelegd ten overstaan van de politie. De enige verklaring in het dossier die van [benadeelde 4] zelf afkomstig is, betreft een geluidsopname van een gesprek d.d. 7 juli 2016 tussen [benadeelde 4] , [benadeelde 4] , [naam 2] , en raadsvrouw mr. Fuchs. Uit de weergave van deze geluidsopname blijkt, mede in het licht van de door de verdachte afgelegde verklaring, naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende duidelijk dat [benadeelde 4] haar sieraden eenmalig en slechts ter taxatie aan de verdachte heeft afgestaan.
Aangeefster [benadeelde 4] heeft voor het eerst met de politie gesproken op 12 april 2016. Zij heeft toen verklaard dat haar moeder haar een aantal jaar geleden had verteld dat zij op verzoek van [verdachte] haar sieraden aan [verdachte] had gegeven om ze te laten taxeren, maar dat zij de sieraden nooit meer had teruggezien. [benadeelde 4] heeft toen verklaard dat de verdachte voor zeker € 500.000,- aan juwelen van haar moeder had ontvreemd. [benadeelde 4] heeft op 12 mei 2016 aangifte gedaan van diefstal van haar moeders en haar eigen sieraden. Tevens heeft zij toen verklaard dat zij in 2010 in de juwelendoos van haar moeder heeft gekeken, dat er veel sieraden misten, maar dat er nog wel sieraden aanwezig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het bovenstaande, niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de verdachte zich wederrechtelijk de sieraden heeft toegeëigend dan wel de sieraden zonder toestemming ter veiling heeft aangeboden. Aldus kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de sieraden in zijn bezit heeft gehad dan wel heeft doorverkocht, terwijl de sieraden uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het tenlastegelegde.