ECLI:NL:RBDHA:2018:14211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
09/857213-16 en 09/852061-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en witwassen van diamanten en sieraden in hotel Huis ter Duin

Op 4 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met een valse sleutel en witwassen van diamanten en sieraden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft de diefstal van zeven sieraden met diamanten uit een kluis in hotel Huis ter Duin, waarbij de verdachte gebruik maakte van een valse sleutel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal van twee andere ringen en het witwassen van een groot aantal andere sieraden, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal en witwassen van de diamanten, die hij had verwisseld voor zirkonia's en verkocht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de vertrouwensband die de verdachte had met zijn slachtoffers, en de hoge waarde van de gestolen goederen. De verdachte had zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan deze strafbare feiten, wat de rechtbank zwaar aanrekende. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857213-16 en 09/852061-18 (gev. ttz.)
Datum uitspraak: 4 december 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 6 juni 2016, 25 augustus 2016, (allen pro forma), 18 juli 2018 (regie) en 20 november 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Visser, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.C. Peterse, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt, kort gezegd, - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzittingen van 18 juli 2018 en 20 november 2018 - verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Ten aanzien van parketnummer 09/857213-16
1. diefstal door middel van een valse sleutel (primair) dan wel verduistering in dienstbetrekking (subsidiair) van vijf, althans drie ringen en een hanger met diamanten van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te Noordwijk in de periode van 15 februari 2016 tot en met 15 maart 2016;
2) diefstal door middel van een valse sleutel (primair) dan wel verduistering in dienstbetrekking (subsidiair) van twee ringen en een hanger met diamanten van [benadeelde 3] te Noordwijk in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 maart 2016;
3) witwassen van zeven diamanten te Noordwijk en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of België en/of Engeland in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 maart 2016;
Ten aanzien van parketnummer 09/852061-18
gewoontewitwassen van een door de verdachte verduisterd groot aantal sieraden en/of diamanten van [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] te Noordwijk en/of Amsterdam en/of elders in Nederland in de periode 19 november 2007 tot en met 15 maart 2016.
De volledige tenlastelegging is integraal opgenomen als bijlage A en maakt onderdeel uit van dit vonnis.

3.De geldigheid van de dagvaarding in de zaak met parketnummer 09/852061-18

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de tenlastelegging niet ondubbelzinnig blijkt op welke sieraden deze ziet en dat de tenlastelegging daardoor niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de tenlastelegging voldoende concreet is en dat de dagvaarding derhalve geldig is. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat in de tenlastelegging staat opgenomen dat het de sieraden betreft die de verdachte zelf heeft verduisterd. Voorts blijkt uit de verklaringen van de verdachte zelf, de inbrenglijst van veilinghuis Christie’s van 3 januari 2012 en het door [naam 1] opgemaakte taxatierapport uit 1986 voldoende duidelijk op welke sieraden de tenlastelegging ziet.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering dient een dagvaarding de opgave te behelzen van het feit dat aan de verdachte wordt verweten. De wezenlijke functie van de tenlastelegging brengt mee dat deze zo duidelijk is dat de verdachte zich naar behoren tegen het strafrechtelijke verwijt kan verdedigen.
De tenlastelegging behelst het verwijt dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een (groot) aantal sieraden en/of diamanten (die de verdachte had verduisterd) van [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] .
In het dossier bevindt zich een inbrenglijst van veilinghuis Christie’s van 3 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte 54 sieraden heeft ingebracht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit sieraden betreffen die hij van [benadeelde 4] (hierna: [benadeelde 4] ) heeft ontvangen. Over die sieraden en zijn betrokkenheid daarbij heeft de verdachte verklaard. Ten aanzien van de overige op de taxatielijst uit 1986 voorkomende sieraden dan wel enige andere sieraden heeft hij verklaard geen betrokkenheid daarbij te hebben gehad.
Gelet op het voorgaande, is voor de verdachte voldoende duidelijk gebleken waartegen hij zich heeft te verdedigen. Verdergaande eisen, die zouden nopen tot het in de tenlastelegging concreet aanhalen van de betreffende sieraden, worden door artikel 261 van het Wetboek Van Strafvordering niet gesteld. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw en verklaart de dagvaarding geldig.
De rechtbank stelt voor het overige vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van de tenlastelegging

4.1.
Inleiding
In de week van 15 tot en met 21 februari 2016 wordt [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) tijdens zijn vakantie gebeld door [bedrijf] dat diamanten van hem aldaar worden aangeboden. Na terugkomst van zijn vakantie constateert [benadeelde 1] dat hij één ring mist en brengt hij de nog in de kluis aanwezige sieraden naar [bedrijf] ter controle, alwaar wordt geconstateerd dat nepdiamanten (zirkonia’s) in de sieraden zijn geplaatst. In een daaropvolgend gesprek met onder meer [benadeelde 1] en de werkgeefster van de verdachte, [benadeelde 3] (hierna: [benadeelde 3] ), en de verdachte, bekent de verdachte de sieraden van [benadeelde 1] te hebben gestolen en de diamanten in deze sieraden te hebben verwisseld voor zirkonia’s. Daarnaast verklaart de verdachte in dit gesprek precies hetzelfde te hebben gedaan met sieraden van [benadeelde 3] .
[benadeelde 1] doet hierop aangifte van diefstal van zijn juwelen. Deze aangifte wordt later aangevuld door de echtgenote van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ), die aangifte doet van diefstal van twee gouden ringen met diamanten, waaronder haar trouwring.
Als [benadeelde 3] haar sieraden ter controle bij [bedrijf] brengt, blijkt dat ook de diamanten in haar sieraden zijn vervangen door zirkonia’s. Hierop doet ook [benadeelde 3] aangifte van diefstal tegen de verdachte.
De recherche doet onderzoek naar andere potentiële slachtoffers van de verdachte en komt uit bij [benadeelde 5] (hierna: [benadeelde 4] ), de dochter van [benadeelde 4] . [benadeelde 4] vertelt de recherche dat zij er in 2010 achter was gekomen dat haar moeder haar juwelen aan de verdachte had meegegeven om te laten taxeren, maar dat haar moeder deze juwelen nooit terug heeft gekregen. Vanwege onder meer gezondheidsredenen van haar moeder hebben zij hier destijds geen aangifte van gedaan. Ongeveer een maand na dit telefoongesprek met de recherche doet [benadeelde 4] alsnog aangifte van verduistering.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan één of meer van de tenlastegelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform zijn op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding met parketnummer 09/857213-16 onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding met parketnummer 09/852061-18 tenlastegelegde gewoontewitwassen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09/857213-16 onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw conform haar op schrift gestelde pleitnotities vrijspraak bepleit van diefstal dan wel verduistering van de twee ringen waarvan door [benadeelde 2] aangifte is gedaan. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding met parketnummer 09/857213-16 onder 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 09/852061-18 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gewoontewitwassen.
4.4.
Vrijspraak 09/852061-18 (gewoontewitwassen van de sieraden van [benadeelde 4] en [benadeelde 5] )
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Voor een bewezenverklaring van de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (zie onder meer HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
Op 10 mei 2016 doet aangeefster [benadeelde 4] aangifte van verduistering van haar moeders en haar eigen sieraden. [benadeelde 4] verklaart - kort en zakelijk weergegeven - dat zij de recherche op 12 april 2016 al had verteld dat zij er in 2010 achter was gekomen dat haar moeder haar juwelen aan de verdachte had meegegeven om te laten taxeren, maar dat haar moeder deze juwelen nooit terug heeft gekregen. Om verschillende, reeds in de inleiding genoemde, redenen hebben zij hier destijds geen aangifte van gedaan. [benadeelde 4] heeft op een taxatierapport uit 1986, opgemaakt door [naam 1] , aangegeven welke sieraden van het taxatierapport zij mist. Het gaat om 54 sieraden. Daarnaast mist de aangeefster nog een aantal van haar eigen sieraden, die niet op het taxatierapport vermeld staan en die niet nader worden omschreven in de aangifte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [benadeelde 4] hem rond 2008 had gezegd dat zij haar sieraden niet draagt en dat zij het leuk zou vinden als anderen ervan zouden kunnen genieten. Hierop heeft de verdachte met haar toestemming de waarde van de sieraden laten schatten en heeft hij in ieder geval rond 2012 de sieraden bij Christie’s ingebracht ter verkoop.
Uit het voorgaande kan worden vastgesteld dat niet ter discussie staat dat [benadeelde 4] omstreeks 2008 de sieraden vrijwillig aan de verdachte heeft gegeven, minst genomen met het doel deze te laten taxeren. De vraag die vervolgens rijst is of, gelet op de door de verdachte afgelegde verklaring, met voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat de verdachte de sieraden op enig moment nadien buiten haar weten of toestemming ter verkoop heeft aangeboden. Ter beantwoording van die vraagt overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft - zoals reeds onder 4.2. uiteengezet - verklaard dat hij toestemming had van [benadeelde 4] om haar sieraden te verkopen en dat hij daartoe begin januari 2012 een hoeveelheid sieraden in een doosje overhandigd heeft gekregen. Uit het inbrengcontract van veilinghuis Christie’s van 3 januari 2012 blijkt dat de verdachte daar inderdaad 54 sieraden heeft ingebracht. De verdachte heeft verklaard dat, toen hij er voor de veiling in april 2012 achter kwam dat [benadeelde 4] de sieraden terug wilde, hij heeft geprobeerd de sieraden terug te halen uit de veiling. Dit wordt ondersteund door de verklaring die [getuige 1] , medewerkerster van Christie’s, bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Een groot gedeelte van de sieraden kon worden teruggehaald, maar niet alles. De 16 niet teruggehaalde sieraden zijn verkocht op de veiling van 18 april 2012, zoals blijkt uit de Buying & Consignment History van Christie’s. De overige sieraden zijn retour gegaan naar de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij met [benadeelde 4] had afgesproken dat hij € 15.000,- zou betalen voor de 16 sieraden die niet meer teruggehaald konden worden. De verdachte moest hiervoor een lening afsluiten. Uit de bankafschriften van de verdachte blijkt dat op 27 maart 2012 een bedrag van € 15.000,- op zijn rekening is gestort. De verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag contant aan [benadeelde 4] heeft betaald en haar tegelijkertijd de sieraden heeft teruggegeven die hij nog terug kon halen uit de veiling. Uit zijn bankafschriften blijkt dat de verdachte op 3 en 4 april 2012 een totaalbedrag van € 14.700,- heeft gepind.
De verklaring van de verdachte dat hij heeft gehandeld in opdracht dan wel met instemming van de eigenaresse van de sieraden vindt derhalve in zoverre steun in het dossier dat zijn concrete verklaring min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is.
Ten tijde van de verkoop van de sieraden waarvan aangeefster [benadeelde 4] heeft verklaard dat zulks buiten toestemming en wil van haar moeder heeft plaatsgevonden, is geen aangifte gedaan door de betrokkenen. De op 15 mei 2017 overleden [benadeelde 4] heeft destijds ook anderszins geen verklaring afgelegd ten overstaan van de politie. De enige verklaring in het dossier die van [benadeelde 4] zelf afkomstig is, betreft een geluidsopname van een gesprek d.d. 7 juli 2016 tussen [benadeelde 4] , [benadeelde 4] , [naam 2] , en raadsvrouw mr. Fuchs. Uit de weergave van deze geluidsopname blijkt, mede in het licht van de door de verdachte afgelegde verklaring, naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende duidelijk dat [benadeelde 4] haar sieraden eenmalig en slechts ter taxatie aan de verdachte heeft afgestaan.
Aangeefster [benadeelde 4] heeft voor het eerst met de politie gesproken op 12 april 2016. Zij heeft toen verklaard dat haar moeder haar een aantal jaar geleden had verteld dat zij op verzoek van [verdachte] haar sieraden aan [verdachte] had gegeven om ze te laten taxeren, maar dat zij de sieraden nooit meer had teruggezien. [benadeelde 4] heeft toen verklaard dat de verdachte voor zeker € 500.000,- aan juwelen van haar moeder had ontvreemd. [benadeelde 4] heeft op 12 mei 2016 aangifte gedaan van diefstal van haar moeders en haar eigen sieraden. Tevens heeft zij toen verklaard dat zij in 2010 in de juwelendoos van haar moeder heeft gekeken, dat er veel sieraden misten, maar dat er nog wel sieraden aanwezig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het bovenstaande, niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de verdachte zich wederrechtelijk de sieraden heeft toegeëigend dan wel de sieraden zonder toestemming ter veiling heeft aangeboden. Aldus kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de sieraden in zijn bezit heeft gehad dan wel heeft doorverkocht, terwijl de sieraden uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het tenlastegelegde.
4.5
De bewijsoverwegingen in de zaak met parketnummer 09/857213-16 [1]
4.5.1
Ten aanzien van feit 1 (diefstal/verduistering van de sieraden van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] )
De rechtbank is met betrekking tot het hierna onder 4.6 bewezenverklaarde feit 1 in de zaak met parketnummer 09/857213-16 van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Daarnaast heeft de verdachte later niet anders verklaard en is geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt voor de bewezenverklaring:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2018;
  • een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , blz. 260-262.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de verdachte, naast drie ringen en een hanger, ook de twee ringen waarvan [benadeelde 2] op 17 mei 2016 aangifte heeft gedaan, heeft gestolen dan wel verduisterd, nu de aangifte voor wat betreft deze sieraden geen ondersteuning vindt in enig ander bewijsmiddel. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit gedeelte van de tenlastelegging.
4.5.2.
Ten aanzien van feit 2 (diefstal/verduistering van de sieraden van [benadeelde 3] )
De rechtbank is met betrekking tot het hierna onder 4.6 bewezenverklaarde feit 2 in de zaak met parketnummer 09/857213-16 van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Daarnaast heeft de verdachte later niet anders verklaard en is geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt voor de bewezenverklaring:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2018;
  • een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , blz. 313-314, met bijlage goederen op blz. 317.
4.5.3.
Ten aanzien van 09/857213-16, feit 3 (witwassen van diamanten)
De rechtbank is met betrekking tot het hierna onder 4.6 bewezenverklaarde feit 3 in de zaak met parketnummer 09/857213-16 van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Daarnaast heeft de verdachte later niet anders verklaard en is geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt voor de bewezenverklaring:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2018;
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , blz. 260-262;
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , blz. 313-314, met bijlage goederen op blz. 317;
  • een proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 301-302, met bijlage op blz. 311;
  • een proces-verbaal van bevindingen, blz. 804, met bijlagen op blz. 808 en 811;
  • een proces-verbaal van bevindingen, blz. 843 en 845, met bijlagen op blz. 850, 851, 866, 872, 875, 881;
  • een proces-verbaal van verhoor [naam 3] , blz. 547-554.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 09/857213-16:
1.
in de periode van 15 februari 2016 tot en met 15 maart 2016 te Noordwijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kluis van hotel Huis ter Duin heeft weggenomen een aantal sieraden (te weten drie ringen en een hanger) met diamanten, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , waarbij
deverdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen sieraden met diamanten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door wederrechtelijk gebruik te maken van een (reserve- of kopie-)kluissleutel);
2.
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 maart 2016 te Noordwijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kluis van hotel Huis ter Duin heeft weggenomen een aantal sieraden (te weten twee ringen en een hanger) met diamanten, toebehorende aan [benadeelde 3] , waarbij
deverdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen sieraden met diamanten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door wederrechtelijk gebruik te maken van een (reserve- of kopie-)kluissleutel);
3.
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 maart 2016 in Nederland en/of in België en/of in Engeland in totaal zeven diamanten heeft overgedragen en heeft omgezet door voormelde diamanten uit zelf gestolen sieraden te laten verwijderen en door deze diamanten in de sieraden te laten vervangen door zirkonia’s en door een aantal van deze diamanten te verkopen en aan een derde te laten geven, terwijl hij wist dat deze diamanten afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in het dictum genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een aantal jaren en uit hoofde van zijn dienstbetrekking, waardoor hij een speciale vertrouwensband had met zijn slachtoffers, schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel en witwassen van in totaal zeven zeer kostbare sieraden met diamanten. Geïnspireerd door een verhaal dat de verdachte had gehoord, heeft hij zijn werkgeefster en de [benadeelde 1] verleid hun sieraden in een kluis van hotel Huis ter Duin te leggen, waar de verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking toegang tot had. Vervolgens heeft de verdachte deze sieraden middels een reserve- en/of kopiesleutel uit de kluis gehaald en heeft hij de diamanten die zich in de sieraden bevonden om laten wisselen voor zirkonia’s. De diamanten heeft de verdachte bij veilinghuizen aangeboden, waarna een aantal van deze diamanten ook zijn verkocht. De verdachte is, zo blijkt uit zijn werkwijze, geslepen, geraffineerd, planmatig en berekenend te werk gegaan.
Door deze handelingen heeft de verdachte het vertrouwen dat zowel zijn werkgeefster als haar vrienden c.q. bewoners van Huis ter Duin in hem hadden gesteld, ernstig geschaad. De verdachte heeft daarnaast laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen en heeft de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. De verdachte heeft zich bij zijn handelen slechts laten leiden door zijn eigen financieel gewin en zich jaren laten voorstaan op een uitgavenpatroon dat hij zich geenszins kon permitteren. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer aan. De rechtbank houdt daarnaast in het bijzonder ten nadele van de verdachte rekening met de hoge waarde van de gestolen goederen en de lange pleegperiode.
De persoon van de verdachte
Uit een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2018 blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten voordele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Uit de Pro Justitia rapportage betreffende de verdachte, opgemaakt door [naam 5] , GZ-psycholoog, op 9 november 2018, blijkt dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel komt uit het psychologisch onderzoek naar voren dat bij de verdachte sprake is van narcistische persoonlijkheidstrekken. Nu geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en er geen hulpvraag is, onthoudt de psycholoog zich van het geven van advies.
Het reclasseringsrapport van 14 november 2018, opgemaakt door [naam 4] , houdt in dat zij een patroon van strafbare gedragingen gedurende een aantal jaren ziet, waarbij de verdachte niet vanuit eigen inzicht of kracht is gestopt. De spijtbetuiging van de verdachte komt niet doorleefd over en de verdachte beperkt of minimaliseert zijn eigen aandeel in het ontstaan van zijn huidige (financiële) situatie. De reclassering ziet, behalve op het gebied van financiën en houding, geen problemen bij de verdachte. In de ogen van de reclassering beschikt de verdachte over voldoende vaardigheden om zonder hulp en ondersteuning zijn leven op orde te krijgen en te houden. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De straf
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen - mede gelet op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht - een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf aan de verdachte opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden.

8.De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregelen

8.1
De vordering van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] , bijgestaan door mr. C.T. van Weerd, hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 31.181,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de opgevoerde herstelkosten van de sieraden, voor zover duidelijk is dat hiervoor geen verzekeringsuitkering heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de trouwring heeft de raadsvrouw primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het verzoek tot vrijspraak van dit gedeelte van het tenlastegelegde feit waar de vordering op ziet. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat geen gegevens bekend zijn over een eventuele uitkering door de verzekering. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de post ‘inflatiecorrectie trouwring’ dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
8.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘herstelkosten sieraden’, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij, die in haar reactie van 19 november 2018 heeft aangegeven dat de sieraden niet verzekerd waren. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 februari 2016, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de trouwring en de inflatiecorrectie van deze trouwring, aangezien de verdachte ten aanzien van dit deel van het tenlastegelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Gelet op de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering, zal de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
De rechtbank zal verder de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten is toegebracht.
8.2
De vordering van [benadeelde 5]
, bijgestaan door mr. T. Fuchs, heeft zich, mede namens haar moeder, [benadeelde 4] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, bestaande uit materiële schade en gemaakte reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij de verdachte te veroordelen tot betaling van de kosten rechtsbijstand, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
8.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor zover het de materiële schade betreft. Wel heeft de officier van justitie met betrekking tot de materiële schade verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 296.998,97. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.808,48, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de kosten rechtsbijstand.
8.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op het verzoek tot vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de juwelen van [benadeelde 4] , omdat [benadeelde 4] op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet bevoegd was tot indiening van de vordering. Meer subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor zover betrekking hebbend op de sieraden van [benadeelde 4] , nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd, dan wel dat er geen sprake is van rechtstreekse schade, dan wel dat de behandeling van de vordering een te grote belasting van het strafgeding oplevert. Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de kosten rechtsbijstand slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komen.
8.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (de beslaglijst, die als bijlage B aan dit vonnis is gehecht) onder 12 genummerde voorwerp zal worden geretourneerd aan hotel Huis ter Duin.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van het op de beslaglijst onder 12 genummerde voorwerp, te weten een kluissleutel van kluis 27, aan hotel Huis ter Duin. De rechtbank zal, gelet op het feit dat de verdachte hier ter terechtzitting afstand van heeft gedaan, geen beslissing nemen over de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/852061-18 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/857213-16 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 2:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
witwassen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering geheel is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van een bedrag groot € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening,
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 5] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen:
gelast de teruggave aan hotel Huis ter Duin van het op de beslaglijst onder 12 genummerde voorwerp, te weten:
12. een kluissleutel van kluis 27;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
mr. A. Dantuma, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2018.
Mr. Dantuma is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage A
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/857213-16:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2016 tot en met 15 maart 2016 te Noordwijk, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een kluis (van hotel Huis ter Duin) heeft weggenomen een aantal sieraden (te weten vijf, althans drie ringen en/of een hanger) (met diamanten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen sieraden (met diamanten) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door wederrechtelijk gebruik te maken van een (reserve- of kopie-)kluissleutel);
subsidiair, indien het vorengaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2016 tot en met 15 maart 2016 te Noordwijk, althans in Nederland, een aantal sieraden (te weten vijf, althans drie ringen en/of een hanger) (met diamanten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke sieraden, althans voorwerpen, verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, te weten assistent-directeur, althans medewerker, in dienst van Hotel Huis ter Duin, althans anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 maart 2016 te Noordwijk, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een kluis (van hotel Huis ter Duin) heeft weggenomen een aantal sieraden (te weten twee ringen en een hanger) (met diamanten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen sieraden (met diamanten) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door wederrechtelijk gebruik te maken van een (reserve- of kopie-)kluissleutel);
subsidiair, indien het vorengaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 maart 2016 te Noordwijk, althans in Nederland, een aantal sieraden (te weten twee ringen en een hanger) (met diamanten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke sieraden, althans voorwerpen, verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, te weten assistent-directeur, althans medewerker, in dienst van Hotel Huis ter Duin, althans anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 maart 2016, te Noordwijk en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Engeland, (in totaal zeven) diamanten, althans enig voorwerp, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt (door (onder andere) voormelde diamanten uit (zelf’) gestolen sieraden te (laten) verwijderen en/of door (een aantal van) deze diamanten in de sieraden te (laten) vervangen door zirkonia’s en/of door (een aantal van) deze diamanten te verkopen en/of aan een derde te (laten) geven), terwijl hij wist dat deze diamanten geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Ten aanzien van parketnummer 09/852061-18:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 november 2007 tot en met 15 maart 2016 te Noordwijk en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, van een (groot) aantal sieraden en/of diamanten ((die hij, verdachte, had verduisterd) van [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] ), althans enig voorwerp, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie die sieraden en/of diamanten, althans enig voorwerp, voorhanden had,
en/of
een (groot) aantal sieraden en/of diamanten ((die hij, verdachte, had verduisterd) van [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] ), althans enig voorwerp, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die sieraden, althans enig voorwerp, afkomstig waren/was uit enig misdrijf, van welk misdrijf verdachte een gewoonte heeft gemaakt.
Bijlage B
Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016073756, onderzoek Hazelaar, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1340).