ECLI:NL:RBDHA:2018:1401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
10 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/14439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en ongewenstverklaring; tijdige bekendmaking en bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een verblijfsvergunning en een ongewenstverklaring van de eiser, die de Sierraleoonse nationaliteit bezit. Eiser had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze werd ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser stelde dat hij het besluit niet tijdig had ontvangen, omdat het naar een gevangenisadres in Finland was gestuurd, waar hij een gevangenisstraf uitzat. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt, en dat eiser niet had aangetoond dat hij het besluit niet tijdig had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. Z.M. Alaca),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2017 (het bestreden besluit) waarbij zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en tegen de ongewenstverklaring kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak te doen zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Sierraleoonse nationaliteit.
2. Bij besluit van 24 oktober 2007 is eiser door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’. Deze vergunning is op grond van de artikelen 3.6 en 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zoals die destijds golden, na een jaar ambtshalve gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’, geldig tot 15 juni 2013. Bij besluit van 24 juni 2013 heeft verweerder de geldigheidsduur van de vergunning verlengd tot 15 juni 2018.
3. Bij brief van 28 april 2017 heeft verweerder aan eiser het voornemen geuit om zijn verblijfsvergunning in te trekken en om hem ongewenst te verklaren. Bij besluit van 6 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken en hem ongewenst verklaard.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening van het bezwaarschrift.
5. In beroep voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de reden van retourzending van het primaire besluit en dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat de bezwaartermijn is aangevangen op 6 juni 2017, nu eerst op 17 augustus 2017 het primaire besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door toezending per e-mail aan zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Awb vier weken.
7. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
8. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, voor zover van belang, geschiedt de bekendmaking van besluiten door toezending of uitreiking. Op grond van het tweede lid geschiedt zij op een andere geschikte wijze indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid.
9. Op grond van artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb, voor zover van belang, wordt de beschikking die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier, bekend gemaakt door uitreiking of toezending naar het laatst bekende adres.
10. Op grond van A4/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover van belang, zendt de IND, als uitreiking van de beschikking strekkende tot ongewenstverklaring aan de vreemdeling in persoon niet mogelijk is, de beschikking met de brochure per aangetekende brief naar het laatst bekende adres van de vreemdeling; en een kopie van de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling, als een gemachtigde bekend is.
11. Op grond van artikel 67, tweede lid, van de Vw, wordt van de beschikking waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard mededeling gedaan in de Staatscourant indien de bekendmaking van de beschikking geschiedt door toezending.
12. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
13. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
14. Niet in geschil is dat de brief van verweerder van 28 april 2017 eiser heeft bereikt in de [naam gevangenis] -gevangenis te Finland, waar hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren uitzit in verband met een serie opiumdelicten. Evenmin is in geschil dat verweerder het primaire besluit op 6 juni 2017 aangetekend heeft verzonden naar hetzelfde adres en op 12 juni 2017 heeft gepubliceerd in de Staatscourant, nr. 33095. De correcte verzending van het primaire besluit blijkt overigens ook uit de in het dossier aanwezige kopie van een envelop waarop zichtbaar is dat verweerder aangetekende post geadresseerd aan eiser heeft verzonden naar de [naam gevangenis] -gevangenis en dat deze post ook is aangekomen nu de envelop als ‘unclaimed’ retour is gezonden.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder dusdoende het primaire besluit heeft bekendgemaakt zoals voorgeschreven door de artikelen 3:41, eerste lid, van de Awb, 67, tweede lid, van de Vw, 3.104, vijfde lid, van het Vb en A4/3.4 van de Vc. Vervolgens staat de vraag ter beoordeling of eisers bezwaar op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te laat is ingediend.
16. Volgens vaste jurisprudentie ligt het gelet op de aangetekende verzending naar het juiste adres op de weg van eiser om feiten te stellen die aannemelijk maken dat hij het primaire besluit niet tijdig heeft ontvangen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2202, rechtsoverwegingen 2.2. en 2.3. Eiser kan dan ook niet volstaan met de stelling dat verweerder nader onderzoek had moeten doen. Hij is er voorts niet in geslaagd om met feiten te onderbouwen dat hij het primaire besluit niet tijdig heeft ontvangen.
17. Uit vaste jurisprudentie volgt verder dat bekendmaking op de voorgeschreven wijze met zich brengt dat een besluit dient te worden toegezonden aan de gemachtigde, mits op het moment van verzending een gemachtigde bij het bestuursorgaan bekend was. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:460, rechtsoverweging 5.3.2. In dit geval is eisers gemachtigde eerst na verzending van het primaire besluit bij de procedure betrokken geraakt. Eisers stelling dat het besluit pas op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt door toezending per e-mail aan zijn gemachtigde op 17 augustus 2017, slaagt dan ook niet.
18. Het beroep is kennelijk ongegrond. Om die reden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel