ECLI:NL:RBDHA:2018:1398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
10 februari 2018
Zaaknummer
C/09/525052 / HA RK 17-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige geboren uit een Senegalees huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2018 uitspraak gedaan over de vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren uit een huwelijk tussen een man en een vrouw, beiden van Senegalese nationaliteit. De man en de vrouw, hierna aangeduid als verzoekers, hebben een verzoek ingediend om vast te stellen dat hun dochter, aangeduid als [minderjarige], van rechtswege de Nederlandse nationaliteit bezit. De IND heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat [minderjarige] niet is meegenaturaliseerd en dat zij geen recht op de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het huwelijk van de man en de vrouw, de geboorte van [minderjarige] en de relevante wetgeving. De rechtbank oordeelde dat op basis van het Senegalese recht, [minderjarige] bij de geboorte de Senegalese nationaliteit heeft verkregen, aangezien de man ten tijde van de geboorte als haar juridische vader gold. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van wettiging of erkenning die het Nederlanderschap van [minderjarige] zou kunnen beïnvloeden.

De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van verzoekers verworpen, omdat de mogelijkheden voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit limitatief zijn opgesomd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank heeft uiteindelijk de verzoeken van de man en de vrouw afgewezen, waarmee de IND in haar standpunt werd gevolgd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 17-14
Zaaknummer: C/09/525052
Datum beschikking: 18 januari 2018

Beschikking op het op 10 januari 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[de man]

hierna aangeduid als de man,
wonende te [woonplaats] ,
[de vrouw]
hierna aangeduid als de vrouw,
wonende te [woonplaats] (Senegal),
tezamen aangeduid als verzoekers,
in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van:
[minderjarige] ,
hierna aangeduid als [minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] (Senegal),
advocaat mr. E.J. Joosten te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
­ het verzoekschrift;
­ de brief van 14 maart 2017, van de zijde van de IND, met bijlagen;
­ de conclusie van de officier van justitie van 11 augustus 2017.
Op 7 december 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede mr. J.E.A. Pesch namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] en tot bepaling dat [minderjarige] van rechtswege de Nederlandse nationaliteit beschikt.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij brief van 11 augustus 2017 medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

­ De man, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Senegal), is op [huwelijksdatum] getrouwd met de vrouw.
­ [minderjarige] is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en heeft volgens de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) tot en met 10 december 2014 in Nederland gewoond.
­ De man en de vrouw hadden ten tijde van de geboorte van [minderjarige] beiden de Senegalese nationaliteit en staan op de geboorteakte van [minderjarige] als respectievelijk de vader en de moeder vermeld.
­ Op 24 november 2010 is een aantekening in het gezagsregister opgenomen dat de man en de vrouw het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
­ Op 8 juni 2010 heeft de man bij de gemeente [woonplaats] een verzoek ingediend om verlening van het Nederlanderschap. Hij heeft daarbij niet verzocht om medenaturalisatie van [minderjarige] .
­ Op 7 augustus 2010 is ten behoeve van [minderjarige] een Senegalees paspoort verstrekt met de geslachtsnaam [geslachtsnaam man] . In dit paspoort is een verblijfsaantekening gemaakt dat op 3 januari 2011 ten behoeve van haar een aanvraag is ingediend voor een verblijfsvergunning. Met ingang van die datum is ten behoeve van [minderjarige] een verblijfsvergunning voor verblijf bij de man verleend, voor de duur van vijf jaar.
­ Bij koninklijk besluit van 20 september 2010 verkreeg de man de Nederlandse nationaliteit.
­ Bij beschikking van 18 februari 2016 heeft de Cour d’Appel de [woonplaats vrouw en mj] , Tribunal d’Instance Hors Classe de [woonplaats vrouw en mj] in [woonplaats vrouw en mj] , Senegal, een verklaring voor recht afgegeven (hierna: de Senegalese beschikking) met betrekking tot het bestaan van het huwelijk tussen de man en de vrouw vanaf [huwelijksdatum] .

Beoordeling

In geschil is of [minderjarige] in bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekers stellen dat dit het geval is en voeren daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Door de man is in 2010 getracht een aanvraag tot (mede-)naturalisatie in te dienen voor [minderjarige] . Hem is toen door de gemeente [woonplaats] medegedeeld dat [minderjarige] niet in aanmerking kwam voor naturalisatie vanwege een spelfout in de naam van de moeder in de huwelijksakte. Die spelfout in de huwelijksakte is met de Senegalese beschikking verbeterd en daarmee werd in 2014 (achteraf) voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het destijds geldende artikel 11, lid 4, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Na de Senegalese beschikking heeft op 27 juli 2016 de registratie van het huwelijk in de Nederlandse BRP plaatsgevonden en daarmee is sprake van (een vorm van) wettiging. Als gevolg hiervan heeft [minderjarige] het Nederlanderschap verkregen op grond van artikel 4, lid 3, van de RWN.
De IND heeft als verweer aangevoerd dat [minderjarige] niet is meegenaturaliseerd en dat zij evenmin van rechtswege als gevolg van (erkenning of) wettiging of een daaraan tegelijk te stellen rechtsfiguur het Nederlanderschap heeft verkregen. In het licht van de Nederlandse geboorteakte en het Senegalese recht moet ervan worden uitgegaan dat de man reeds ten tijde van de geboorte van [minderjarige] gold als haar juridische vader. Nu de man vanaf haar geboorte als de juridische vader dient te worden aangemerkt, verkreeg [minderjarige] toen de Senegalese en niet de Nederlandse nationaliteit. Van erkenning of wettiging op 27 juli 2016 door de man, die toen de Nederlandse nationaliteit bezat, is geen sprake.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als eerste dient te worden beoordeeld wanneer de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en de man is ontstaan.
De vraag welk recht van toepassing is op het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen door geboorte uit gehuwde of gehuwd geweest zijnde personen is geregeld in artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betekent dat de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon of gehuwd geweest zijnde persoon, in de eerste plaats bepaald wordt door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon. Hierbij is het tijdstip van de geboorte van het kind bepalend. Nu de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige] de Senegalese nationaliteit gemeenschappelijk hadden, dient genoemde vraag op grond van het Senegalese recht te worden beantwoord.
Ingevolge het in de onderhavige zaak toepasselijke Senegalese recht (art. 194 Familiewetboek) is een kind, voor zover hier van belang, wettig als het staande een huwelijk is verwekt (geboren na 180 dagen na de huwelijksvoltrekking).
Niet in geschil is dat vanaf [huwelijksdatum] naar Senegalees recht sprake is van een huwelijk tussen de man en de vrouw. Nu [minderjarige] ruim een jaar na het huwelijk is geboren is zij staande het huwelijk verwekt en geboren en moet ervan worden uitgegaan dat de man reeds ten tijde van de geboorte van [minderjarige] op [geboortedatum] als haar juridische vader gold. [minderjarige] verkreeg toen op grond van de nationaliteiten van de man en de vrouw destijds (alleen) de Senegalese nationaliteit. Feiten of omstandigheden die aan erkenning in Nederland van die uit het huwelijk ontstane afstammingsrelatie in de weg staan, zijn gesteld noch gebleken. Van wettiging op een later moment, voor zover wettiging door inschrijving van een huwelijksakte in de Nederlanse BRP tot de mogelijkheden zou behoren, kan reeds hierom geen sprake zijn. Nu geen sprake is van wettiging van [minderjarige] of van een daaraan gelijk te stellen rechtsfiguur, slaagt het door verzoekers gedane beroep op artikel 4, lid 3, van de RWN, niet en heeft [minderjarige] op grond van dat artikel dus niet het Nederlanderschap verkregen.
Ook staat vast dat [minderjarige] niet in 2010 is meegenaturaliseerd met de man, nu op het moment van de naturalisatie van de man niet werd voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 11, lid 4, van de RWN. [minderjarige] had destijds immers geen toelating in Nederland voor onbepaalde tijd. Ook is niet om medenaturalisatie verzocht. Dat op een later moment wel is voldaan aan die voorwaarden, wat daar ook van zij, maakt niet dat [minderjarige] alsnog het Nederlanderschap heeft verkregen. De rechtbank kan alleen beoordelen of op een bepaald moment op grond van de RWN het Nederlanderschap is ontstaan. Daarvan is hier geen sprake.
Vertrouwensbeginsel
Voor zover verzoekers een beroep doen op het vertrouwensbeginsel om tot vaststelling van het Nederlanderschap te komen, kan dat niet slagen. Ook indien aan de man onjuiste mededelingen zouden zijn verstrekt, zoals verzoekers hebben gesteld, dan zou [minderjarige] daaraan niet de Nederlandse nationaliteit kunnen ontlenen. De wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen zijn limitatief opgesomd in de RWN en daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.B. Verkleij, S.M. Westerhuis-Evers en
O.F. Bouwman, bijgestaan door mr. M. Molenaar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2018.