ECLI:NL:RBDHA:2018:13973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
NL18.20207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van een asielaanvraag wegens onvolledigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Sri Lankaanse nationaliteit, had op 2 juli 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld op 29 oktober 2018, omdat de aanvraag niet volledig was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 november 2018, waar eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, werd de zaak behandeld samen met een andere zaak. Eiser had in zijn aanvraag aangegeven dat hij nieuwe documenten en informatie had, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen volledige aanvraag had ingediend. De rechtbank overwoog dat de asielprocedure zo is ingericht dat alle aspecten van de aanvraag aan de orde kunnen komen tijdens een gehoor, maar dat dit alleen mogelijk is als er een volledige aanvraag is ingediend. Eiser had geen definitief rapport overgelegd dat zijn aanvraag kon onderbouwen, en de rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20207

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 29 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 2 juli 2018 is ingediend, buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.20208, plaatsgevonden op 15 november 2018. Eiser is niet in persoon verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op [geboortedatum] 1989 en van
Sri Lankaanse nationaliteit.
Op 30 maart 2017 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000), ingediend.
De afwijzing van deze aanvraag is in rechte vast komen te staan met de uitspraak van
30 januari 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
2. Op 2 juli 2018 heeft eiser het formulier “Kennisgeving Tweede of volgende asielaanvraag” ingevuld. Dit is het model M35-O, bedoeld in paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000. In dit formulier zijn (eventuele) redenen voor het opnieuw indienen van een asielaanvraag genoemd, die de vreemdeling kan aankruisen, en is bij elke van die redenen aangegeven welke gegevens/bewijsmiddelen met het formulier dienen te worden overgelegd.
Eiser heeft op het formulier als redenen voor het indienen van de onderhavige aanvraag aangekruist “Nieuwe documenten bewijsmiddelen” en “Nieuwe gebeurtenissen/informatie”.
Bij “Nieuwe documenten bewijsmiddelen” heeft eiser vermeld “Foto’s vader” en bij “Nieuwe gebeurtenissen/informatie” heeft eiser vermeld “Rapport IMMO (volgt)”.
3. Op 17 oktober 2018 heeft verweerder een voornemen uitgebracht om de aanvraag buiten behandeling te stellen omdat er geen volledige aanvraag is ingediend. In het voornemen is uiteengezet welke, in het formulier vermelde, gegevens eiser verzuimd heeft in te dienen. Tevens is eiser een termijn van één week verleend om hetgeen ontbreekt over te leggen en is erop gewezen dat de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld indien de ontbrekende gegevens niet tijdig zijn ingediend.
4. Op 23 oktober 2018 heeft eiser een zienswijze ingediend en daarbij een concept-rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO), van een op 20 juni 2018 verricht onderzoek, overgelegd. Eiser heeft aangegeven dat dat rapport als novum dient te gelden en dat een definitieve versie nog volgt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
6. Eiser heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder is er aan voorbij gegaan dat de asielprocedure er zo op is ingericht dat alle aspecten van de aanvraag bij een gehoor in persoon aan de orde kan komen. De thans gehanteerde handelwijze van verweerder vloeit voort uit de vrees dat eiser opnieuw bescherming heeft gevraagd, terwijl dit enkel is ingegeven door de behoefte aan opvang. Dit kan en mag natuurlijk nimmer de bedoeling zijn. De zorgvuldigheid is hier ernstig in het geding.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2098, overwogen dat van een opvolgende asielaanvraag sprake is als het kennisgevingsformulier model M 35-O wordt ingevuld en ondertekend. De vreemdeling kan zelf het moment bepalen waarop hij op deze wijze een opvolgende asielaanvraag indient en heeft dus de mogelijkheid om hiermee te wachten totdat hij in het bezit is van documenten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2473).
Vaststaat dat eiser bij het indienen van het kennisgevingsformulier op 2 juli 2018 geen documenten ter onderbouwing van de opvolgende asielaanvraag heeft overgelegd. Eiser heeft eerst met de zienswijze een concept-rapport van een iMMO-onderzoek ingediend en gesteld dat dit concept-rapport als novum dient te gelden, maar heeft daarbij niet toegelicht waaruit het gestelde novum bestaat. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat, nu alleen een concept-rapport is ingediend waarvan de definitieve versie nog zal moeten volgen en eiser niet heeft toegelicht op welke wijze het concept-rapport de aanvraag kan staven, sprake is van een onvolledige aanvraag. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat het concept-rapport naar zijn aard en zonder nadere toelichting niet als een novum is aan te merken, nu niet inzichtelijk is gemaakt waarom dit document voor eiser een reden is om opnieuw een asielaanvraag in te dienen.
Aan de stelling van eiser dat alle aspecten van de aanvraag aan de orde kunnen komen tijdens een gehoor in de asielprocedure, komt niet de door eiser gewenste betekenis toe. Een gehoor over de asielmotieven en de vraag naar nieuwe elementen en bevindingen komt immers eerst aan de orde indien er een volledige aanvraag is ingediend.
Nu eiser tot aan de datum van het bestreden besluit en ook in beroep, ondanks zijn eerdere aankondiging, geen definitief iMMO-rapport heeft overgelegd en niet nader heeft toegelicht waarom het ingebrachte concept-rapport wel als een nieuwe gebeurtenis en/of bewijsmiddel dient te worden aangemerkt, heeft verweerder de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld omdat voor de beoordeling van de aanvraag onvoldoende gegevens zijn verstrekt.
De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat (door de besluitvorming van verweerder) de zorgvuldigheid in het geding is, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dit geldt te meer nu eiser zelf het moment kan bepalen waarop hij een opvolgende asielaanvraag indient en dus de mogelijkheid heeft om hiermee te wachten totdat hij in het bezit is van het definitieve iMMO-rapport.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.