ECLI:NL:RBDHA:2018:13947
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en bewijsvoering van verblijf buiten EU
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen op basis van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij meer dan drie maanden buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie had verbleven en voerde verschillende documenten aan ter ondersteuning van zijn claim.
Tijdens de zitting op 15 november 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd de zaak behandeld samen met een andere zaak. De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij daadwerkelijk meer dan drie maanden buiten het Dublingebied had verbleven. De rechtbank concludeerde dat de door eiser overgelegde documenten, waaronder een Turks huurcontract en bewijs van huurbetalingen, niet voldoende waren om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden van de Dublinverordening voldeed. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de Duitse autoriteiten te informeren over de door eiser overgelegde documenten, omdat deze documenten niet als voldoende bewijs konden worden aangemerkt.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier A.E. Maas, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.