ECLI:NL:RBDHA:2018:13896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.19043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens verblijfsstatus in Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 15 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 20 november 2017 internationale bescherming in Griekenland heeft verkregen, wat een sterke band met dat land impliceert. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Eiser heeft betoogd dat hij bij terugkeer naar Griekenland niet adequaat behandeld zal worden en dat hij het risico loopt naar Syrië te worden uitgezet. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn verblijfsstatus in Griekenland is vervallen en dat hij geen toegang meer heeft tot dat land. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat statushouders in Griekenland onder de Griekse wet gelijk staan aan Griekse staatsburgers. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft mogen baseren en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet kan terugkeren naar Griekenland.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op [geboortedatum] 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat de Griekse autoriteiten op 20 november 2017 aan eiser internationale bescherming hebben verleend. Dit levert een sterke(re) band op met Griekenland. Verweerder heeft derhalve de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 3.106a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb), niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Griekenland niet zal worden behandeld overeenkomstig artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb, nu hij het risico loopt door de Griekse autoriteiten naar Syrië te worden uitgezet. Het is voorts aan verweerder om te bewijzen dat hij weer toegang tot Griekenland zal krijgen, nu zijn verblijfsvergunning maar geldig was tot 25 mei 2018 en hij bovendien met onbekende bestemming uit Griekenland is vertrokken. Verder heeft hij maar kort in Griekenland verbleven. Zijn verblijfsvergunning is derhalve geen garantie dat hij weer in Griekenland terecht kan. Ook is verweerder ten onrechte uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij voert daartoe aan dat hij in Griekenland onder erbarmelijke omstandigheden heeft moeten leven en dat het in de praktijk moeilijk is om toegang te krijgen tot huisvesting, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Voorts dient de positie van statushouders gelijk te worden gesteld met de positie van asielzoekers. Hij wijst in dat kader onder meer op het rapport ‘Current Issues of Refugee Protection in Greece’ van juli 2013 van het UNHCR, het jaarrapport over 2012 van het US Department of State, het rapport van juni 2013 van Human Rights Watch, een stuk van het Verwaltungsgericht Düsseldorf (12 L 4591/17.A) en naar het arrest van 21 januari 2011 van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland (zaaknummer 30696/09).
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Griekenland is erkend als vluchteling. Dit staat ook in Eurodac geregistreerd. Verweerder heeft daarvan mogen uitgaan. Met een foto van een Grieks document waarop bij ‘date of expire’ de datum 20/05/2018 staat vermeld, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn status in Griekenland is komen te vervallen en dat hij niet langer toegang zal krijgen. Verweerder heeft derhalve van het verblijfsrecht van eiser in Griekenland mogen uitgaan en zich op het standpunt mogen stellen dat eiser daardoor in beginsel een zodanige band met Griekenland heeft dat het voor hem redelijk is om daarnaartoe terug te keren. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795). De omstandigheid dat eiser, naar hij stelt, geen asiel in Griekenland heeft willen aanvragen, maar daartoe is gedwongen, maakt het voorgaande niet anders.
3.2
Voor zover eiser heeft gesteld indirect refoulement door terugkeer naar Griekenland te vrezen, wordt overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat Griekenland voornemens zal zijn hem naar Syrië uit te zetten.
Anders dan eiser heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de positie van statushouders gelijk gesteld moet worden met die van asielzoekers. Aan statushouders komen immers andere rechten toe dan aan asielzoekers. In haar uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795) en recent bevestigd in haar uitspraak van 22 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2094), heeft de Afdeling overwogen dat statushouders onder de Griekse wet gelijk staan aan Griekse staatsburgers. Hoewel de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is, is deze echter niet zo slecht dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waar de Griekse autoriteiten onverschillig tegenover zouden staan. Uit die uitspraak volgt dan ook dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er ten aanzien van Griekenland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De informatie uit de bronnen waarop eiser zich heeft beroepen is deels reeds betrokken bij deze uitspraak, deels van gelijke strekking als die uit de bronnen die de Afdeling bij de beoordeling heeft betrokken, dan wel zien niet op statushouders. Voorts merkt de rechtbank op dat deze stukken veelal enkele jaren oud zijn en de Afdeling in voornoemde uitspraak meer recente informatie heeft betrokken. De stukken vormen daarom geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook het persoonlijk relaas van eiser geen aanleiding biedt om ten aanzien van Griekenland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Zo is gebleken dat eiser zowel opvang als medische hulp heeft gekregen. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de Griekse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor hem niet mogelijk is en de Griekse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.