ECLI:NL:RBDHA:2018:13890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen belanghebbende bij ligplaatsvergunning aan derde, bezwaar niet-ontvankelijk, beroep ongegrond

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een ligplaatsvergunning aan een derde partij, [B.V.], voor het Werninkterrein in [plaats]. Het primaire besluit, dat op 20 december 2016 was genomen, verleende deze vergunning voor de duur van twee jaar. Eiseres werd in het bestreden besluit van 14 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres.

Tijdens de zitting op 8 november 2018 werd eiseres vertegenwoordigd door [X] en haar gemachtigde, terwijl verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de gemeenteraad van Leiden in 2009 een Ligplaatsenplan had vastgesteld, waaruit bleek dat eiseres veertien ligplaatsvergunningen had ontvangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had eerder geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om meer vergunningen aan eiseres toe te kennen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet als belanghebbende kon worden aangemerkt bij de verlening van de ligplaatsvergunning aan [B.V.]. Eiseres had betoogd dat verweerder ten onrechte was afgeweken van het advies van de Commissie Bezwaarschriften, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder dit voldoende had gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/2

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.Th.G. van der Veldt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr. E.F. Beusekom en mr. J.V.A. Baboeram).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [B.V.] een ligplaatsvergunning aan het Werninkterrein in [plaats] verleend voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 14 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [X], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De gemeenteraad van Leiden heeft op 26 mei 2009 het Ligplaatsenplan Bedrijfsvaartuigen 2009 vastgesteld. Op basis daarvan heeft verweerder aan eiseres veertien ligplaatsvergunningen verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in haar uitspraak van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1459) geoordeeld dat verweerder niet gehouden was meer ligplaatsvergunningen aan eiseres toe te kennen.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de verlening van een ligplaatsvergunning aan [B.V.] aan het Werninkterrein niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte is afgeweken van het advies van de Regionale Commissie Bezwaarschriften Servicepunt71 (hierna: Commissie Bezwaarschriften). De commissie heeft immers geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Het is opvallend dat verweerder en de commissie op basis van dezelfde rechtsfeiten tot een ander dictum komen. Eiseres betoogt voorts dat verweerder haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De Commissie Bezwaarschriften heeft op 5 oktober 2017 aan verweerder advies uitgebracht over het bezwaar van eiseres. Verweerder heeft in overeenstemming met artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in het bestreden besluit gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies. In de enkele omstandigheid dat verweerder het advies niet geheel heeft overgenomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat één van de aan haar vergunde ligplaatsen niet te gebruiken was, omdat deze dubbel was vergund, wordt overwogen dat verweerder heeft medegedeeld dat dit probleem met ingang van 8 februari 2018 is opgelost en de ligplaats sindsdien door eiseres kan worden gebruikt. Voorts is niet gebleken dat verweerder tot die tijd handhavend heeft opgetreden tegen de omstandigheid dat eiseres genoodzaakt was het desbetreffende vaartuig elders aan te leggen. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat, gelet op de hoger beroepsprocedure bij de Afdeling, nog niet vast staat of alle door haar gevraagde ligplaatsen zijn vergund, wordt overwogen dat de Afdeling daarover op 2 mei 2018 uitspraak heeft gedaan. Uit die uitspraak blijkt dat verweerder terecht is uitgegaan van veertien ligplaatsen voor eiseres. Reeds gelet daarop heeft eiseres geen belang bij verlening van een ligplaatsvergunning aan [B.V.] aan het Werninkterrein. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over het aanvraagformulier en de omstandigheid dat het Werninkterrein in overleggen met verweerder zou zijn besproken, behoeft derhalve geen bespreking meer.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.