Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 juni 2016 met producties 1 t/m 14
- de conclusie van antwoord van 2 november 2016 met producties 1 t/m 16
- het tussenvonnis van 23 november 2016
- de brief van de Woonplaats van 6 maart 2017 met producties 15 t/m 18
- de brief van de Woonplaats van 7 maart 2017 met productie 19
- de brief van RPS van 4 augustus 2017 met producties 17 en 18
- het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2017.
2.De feiten
7. Uitgangspunten van de aanbieding’ vermeldt: ‘(…)
- De onderzoeken van asbesthoudende materialen worden uitgevoerd aan de hand van visuele waarnemingen van verdachte materialen door één of meer personen. (…)
- Ondanks alle kwaliteitszorg en voorzorgsmaatregelen is het in de praktijk mogelijk dat om verschillende redenen asbesthoudende of verdachte materialen niet worden waargenomen.
- RPS advies B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor niet waargenomen asbesthoudende materialen tenzij sprake is van grove schuld bijvoorbeeld opzet, e.e.a. conform de voorwaarden van RPS Advies BV.
- RPS advies B.V. voert de opdracht uit met inachtneming van de in redelijkheid van ons te verwachten vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. RPS Advies B.V. neemt een inspanningsverplichting op zich, geen resultaatsverplichting.
artikel 2.1.
Het systematisch en volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmettende constructieonderdelen in een bouwwerk of object met gebruik van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek). Daarbij is onbelemmerde en passende toegang tot de ruimten een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van de inventarisatie. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport type A. (…)’.
.4. opmerkingen ten aanzien van volledigheid inventarisatie’) van rapport 421 is geschreven:
Er is tijdens de inventarisatiegeendestructief onderzoek uitgevoerd. Locaties met redelijk vermoeden van asbest dienietzonder destructief onderzoek te inspecteren zijn: (…)
In buitenmuren/ spouwmuren en (gemetselde) kanalen (te verwachten bronnen bijvoorbeeld stelplaatjes, vochtwerende stroken)’.
Type B inventarisatie noodzakelijk.’
‘4.2. Advies’
Om een uitspraak te kunnen doen over de mogelijke aanwezigheid van asbest op locaties met een redelijk vermoeden op asbest zoals genoemd in paragraaf 3.4, verplicht de vergunningverlener in de sloopvergunning tot een aanvullende asbestinventarisatie type B’.
2.5.1. Asbestinventarisatie
- Asbestinventarisatie flats [de Wijk]
- [adres 3] (Egw)
- [adres 4] (appartement)
- Rapport 212.411 (asbest) enschede
- Rapport Enschede asbest 212. 421
3.Het geschil
4.De beoordeling
Toerekenbare tekortkoming?
direct waarneembareasbesthoudende materialen. De Woonplaats stelt dat in de door RPS geïnventariseerde bergingen bij de woningen asbesthoudende stelplaatjes waren verwerkt in de ongestucte binnenmuren, welke stelplaatjes voor RPS bij de uitvoering van haar opdracht in 2011 direct waarneembaar moeten zijn geweest. RPS is tekortgeschoten omdat de inspecteur van RPS de direct waarneembare stelplaatjes in zijn onderzoek heeft ‘gemist’. Dat de stelplaatsjes direct waarneembaar waren onderbouwt De Woonplaats met verklaringen van haar medewerkers. Twee medewerkers van De Woonplaats, [medewerker 1] en [medewerker 2] , zijn ter comparitie verschenen en hebben, conform hun verklaring, bevestigd dat zij in 2014 in de hal en de berging van [adres 1] , maar ook in diverse andere bergingen van de flatwoningen, stelplaatsjes hebben waargenomen. Ook heeft De Woonplaats foto’s en een filmpje overgelegd. Op de foto’s zijn de stelplaatjes zichtbaar. Het filmpje is in 2015 gemaakt in een door RPS geïnventariseerde berging en hal van een woning op de [adres 1] .
stelselmatigstelplaatjes zou hebben gemist, kan de Woonplaats niet baten. De Woonplaats baseert zich op eigen waarnemingen uit 2014 en 2015, toen de bergingen al leeg en ontruimd waren opgeleverd. RPS heeft de bergingen in 2011 onder heel andere condities geïnventariseerd: het betrof een steekproef van 10 % van de bergingen, toen deze bergingen nog volledig in gebruik waren bij de bewoners. De in 2014/15 zichtbare stelplaatjes in de bergingen kunnen in 2011 heel goed aan het oog van de asbestinventariseerder onttrokken zijn geweest door de opslag van huisraad en goederen in de bergingen. Dat RPS onder die omstandigheden stelselmatig stelplaatjes zou hebben gemist is niet vast komen te staan. Bewijslevering ten aanzien van de situatie in 2011 is niet meer mogelijk. Ook op dit punt kan niet worden vastgesteld dat RPS grove onzorgvuldigheid verweten kan worden.
voor het in de toekomst mogelijk aanvragen van een paraplu-vergunning en het informeren van bewoners over de mogelijke aanwezigheid van asbest’. De rapporten zijn niet opgesteld als aanbestedingsstuk voor een sloop of sanering en waren daar ook niet geschikt voor, omdat het om een steekproef van 10 % van het woningbestand ging. RPS heeft in haar rapporten ook gewaarschuwd voor een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van niet-ontdekt asbest en aangedrongen op een volledig type A onderzoek en een type B inventarisatie met destructief onderzoek om een vollediger beeld te krijgen van het mogelijk aanwezige asbest. De Woonplaats heeft besloten de door RPS aanbevolen nadere onderzoeken niet uit te laten voeren vóór de aanbesteding. In de aanbesteding in 2014 heeft De Woonplaats ten onrechte de rapporten van RPS als voldoende representatief gepresenteerd, maar dat kan RPS niet worden tegengeworpen en die handelwijze van De Woonplaats moet als eigen schuld voor rekening en risico van De Woonplaats blijven. Door de rapporten van RPS bij de aanbesteding als ‘representatief’ voor te stellen voor de te verwachten hoeveelheid asbest die vrij zou komen bij de sloop konden de inschrijvende partijen laag inschrijven, in de veronderstelling dat, als uit het nog uit te voeren type B onderzoek asbest naar voren zou komen, zij dit als meerwerk zouden kunnen opvoeren. In het vonnis van de voorzieningenrechter (zie 2.12) kan bevestiging worden gevonden dat De Woonplaats bij de aanbesteding ‘steken heeft laten vallen’, aldus RPS.
De asbestinventarisatie is niet compleet, laat de opdrachtgever de vrijgekomen woningen inventariseren alvorens de sloop start?’ - deze vraag ontkennend heeft beantwoord en de inschrijvende partijen uitdrukkelijk heeft voorgehouden dat de verstrekte onderzoeken werden geacht een representatief beeld te geven, op basis waarvan inschrijvende partijen de hoeveelheid te saneren asbest moesten schatten. De voorzieningenrechter heeft vervolgens vastgesteld dat noch in het bestek noch in de nota van inlichtingen expliciet is geformuleerd dat het verwijderen van meer (of ander) asbest, genoemd in de (nog uit te voeren) type B rapportage, tot het aangenomen werk behoort. Tenslotte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld (zie 2.12, ov. 4.7) dat uitvoerder ‘
Reko redelijkerwijs niet had hoeven te verwachten dat de bij destructief onderzoek aangetroffen asbest zodanig zou afwijken van de bestekstukken als thans het geval is. Evenmin had Reko hoeven te verwachten dat het saneren van dit extra asbest tot het aangenomen werk behoorde. Dit klemt temeer nu destructief onderzoek pas mogelijk was na de inschrijving en nadat Reko de opdracht had gekregen van De Woonplaats.’ De voorzieningenrechter heeft vervolgens De Woonplaats veroordeeld tot betaling van de meerkosten van Reko.