In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1962 en van Amerikaanse nationaliteit, op 11 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd op 13 februari 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres en haar partner niet over voldoende duurzame en zelfstandige middelen van bestaan beschikten. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 5 juni 2018 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 5 oktober 2018 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M.J. Verwers, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. S.H.F. Pols. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet van het middelenvereiste kon worden vrijgesteld, ondanks het feit dat haar partner sinds 2007 niet had gewerkt en verschillende psychische klachten had. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de partner niet blijvend arbeidsongeschikt was en dat er geen uitzicht op herstel was.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag in strijd was met de artikelen 4:84 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002, en moest het griffierecht van € 170 worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.J.W.P. van Gastel, in aanwezigheid van griffier mr. M.F. van den Brink.