ECLI:NL:RBDHA:2018:13743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/4839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van onvoldoende middelen van bestaan en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1962 en van Amerikaanse nationaliteit, op 11 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd op 13 februari 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres en haar partner niet over voldoende duurzame en zelfstandige middelen van bestaan beschikten. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 5 juni 2018 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2018 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M.J. Verwers, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. S.H.F. Pols. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet van het middelenvereiste kon worden vrijgesteld, ondanks het feit dat haar partner sinds 2007 niet had gewerkt en verschillende psychische klachten had. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de partner niet blijvend arbeidsongeschikt was en dat er geen uitzicht op herstel was.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag in strijd was met de artikelen 4:84 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002, en moest het griffierecht van € 170 worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.J.W.P. van Gastel, in aanwezigheid van griffier mr. M.F. van den Brink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1962,
v-nummer [nummer] ,
van Amerikaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Op 11 oktober 2017 heeft eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij haar partner [naam] (hierna: referent) aangevraagd. Bij besluit van
13 februari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Daartegen heeft eiseres op 16 februari 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 juni 2018 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 28 juni 2018 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.H.F. Pols.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres en referent niet beschikken over voldoende duurzame en zelfstandige middelen van bestaan. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat referent blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, zodat eiseres ook niet wordt vrijgesteld van dit middelenvereiste, aldus verweerder.
2. Volgens paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), voor zover hier van belang, neemt verweerder blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
(gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.
Daarnaast wijst verweerder de aanvraag niet af als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen, als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, van de Vb 2000. Verweerder neemt in ieder geval aan dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 van de Participatiewet te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:
• de referent is vijf jaar door B&W volledig ontheven van de verplichting tot arbeidsinschakeling; en
• gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.
3. De rechtbank maakt uit bovenstaande tekst van de Vc 2000 op dat als referent een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en hij stelt arbeidsongeschikt te zijn, hij op twee manieren van het middelenvereiste kan worden vrijgesteld. Dat kan in de eerste plaats op grond van artikel 3.22, tweede lid, van het Vb 2000 als referent ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt is en (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten en niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar is te verwachten. Dat wordt weergegeven in de eerste alinea van de opgenomen passage uit de
Vc 2000.
Daarnaast zal verweerder referent van het middelenvereiste vrijstellen op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vb 2000 als hij blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. In dat kader is, zoals in de tweede alinea van bovenstaande passage wordt vermeld, van belang of referent vijf jaar is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling en gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling niet binnen één jaar is te voorzien.
Kortom, de rechtbank legt het beleid van verweerder zo uit dat referent vrijgesteld kan worden van het middelenvereiste als hij aannemelijk heeft gemaakt vijf jaar niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen of ten minste twee jaar arbeidsongeschikt is.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat referent al vijf jaar is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling. Op deze grond heeft verweerder eiseres dan ook niet hoeven vrij te stellen van het middelenvereiste.
5. Eiseres voert verder aan dat referent volledig arbeidsongeschikt is. Referent heeft verschillende psychische klachten en ontvangt al sinds 2007 een uitkering op grond van (de voorlopers van) de Participatiewet. Nog steeds is er geen uitzicht op herstel, aldus eiseres.
5.1.
De rechtbank overweegt dat vast staat dat referent sinds 2007 niet meer heeft gewerkt. Uit een rapport herbeoordeling re-integratie Participatiewet volgt dat in 2013 voor referent vrijwilligerswerk het hoogst haalbare werd geacht en dat regulier (betaald) werk werd uitgesloten. In een rapport van Sciopeng van 3 december 2017, dat is uitgebracht aan de gemeente over de vraag wat de kansen zijn dat referent aan het werk komt, wordt geconcludeerd dat referent geen werk kan verrichten. Verder bevindt zich in het dossier een rapport van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 11 september 2018. Daarin concludeert de verzekeringsarts dat sprake is van een beperking in de belastbaarheid als gevolg van een ziekte en dat deze nog ten minste zes maanden duurt. De arbeidsdeskundige constateert vervolgens dat referent met deze beperkingen niet het minimumloon kan verdienen.
Uit al deze rapporten komt het beeld naar voren dat referent al vanaf 2007 niet heeft gewerkt en dat hij steeds niet geschikt werd geacht voor regulier (betaald) werk. Voor zover hij daar wel toe in staat zou zijn, is laatstelijk geconcludeerd dat referent niet in staat is het minimumloon te verdienen. Voorts blijkt nergens uit dat deze situatie zal verbeteren. Het is een al langdurig bestaande situatie en de verzekeringsarts oordeelt dat verbetering binnen zes maanden niet te verwachten is. Dat alles maakt dat uit de stukken naar voren komt dat referent als gevolg van een ziekte al lange tijd niet in staat is met regulier werk het minimumloon te verdienen en dat herstel op korte termijn niet is te verwachten.
5.2
In het bestreden besluit heeft verweerder hierover slechts gesteld dat de omstandigheid dat referent vooralsnog geen reguliere arbeid kan verrichten onvoldoende reden is om af te wijken van het beleid. Niet blijkt dat referent blijvend niet in staat zal zijn arbeid te verrichten en alsnog aan de inkomenseis te kunnen voldoen, aldus verweerder in het bestreden besluit.
5.3
Deze motivering acht de rechtbank in dit geval onvoldoende. Deze motivering suggereert dat referent niet aan het beleid voldoet en dat dus niet kan worden gesteld dat referent twee jaar volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht terwijl herstel voor een jaar redelijkerwijs is uitgesloten. Waarom dat zo is, heeft verweerder echter niet uitgelegd en volgt op voorhand niet uit voorstaande situatie van referent. Voor zover niet aan het beleid wordt voldaan, had verweerder in ieder geval in de omstandigheden van referent aanleiding moeten zien te motiveren waarom op de voet van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht niet van het beleid moet worden afgeweken. Dit temeer omdat de situatie van referent er, anders dan verweerder in het bestreden besluit overweegt, eerder op wijst dat hij op voorzienbare termijn niet aan de inkomenseis kan voldoen. Als referent immers weliswaar enige arbeidscapaciteit heeft, maar deze capaciteit als gevolg van ziekte te beperkt is om op afzienbare termijn het minimumloon te verdienen, kan hij niet aan de inkomenseis voldoen.
Kortom, verweerder heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom referent niet van het middelenvereiste moet worden vrijgesteld. De beroepsgrond slaagt.
6. Eiseres betoogt verder dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het afwijzen van de aanvraag geen strijd oplevert met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Eiseres wijst erop dat vanwege de psychische problematiek van referent een verhuizing naar de Verenigde Staten niet verantwoord is.
6.1
De rechtbank volgt het betoog van eiseres dat een kenbare belangenafweging ontbreekt. Verweerder heeft in het bestreden besluit slechts opgenomen dat als niet aan het beleid wordt voldaan, in beginsel aan het belang van de Nederlandse overheid overwegende betekenis wordt toegekend. Op deze wijze is verweerder niet op alle omstandigheden van het geval ingegaan. Dat is echter wel nodig bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Ook deze beroepsgrond slaagt.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 4:84 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat het aan verweerder is, gelet op zijn beslissingsruimte in dit geval, de omstandigheden van dit geval nader te wegen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Het beroep is gegrond. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Ten slotte bepaalt de rechtbank dat verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden, ten bedrage van € 170.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 170 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).