ECLI:NL:RBDHA:2018:13726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor medische behandeling en beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse man geboren in 1964, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'medische behandeling', welke door de Staatssecretaris op 19 januari 2018 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het feit dat de medische situatie van eiser geen acute noodzaak voor verblijf in Nederland rechtvaardigde. Eiser had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 maart 2018.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank baseerde zich op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waaruit bleek dat eiser lijdt aan een chronische longaandoening, maar dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was. Eiser had ook niet aangetoond dat hij niet in Marokko de benodigde medische zorg kon krijgen.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door de Staatssecretaris correct was uitgevoerd. Eiser had geen substantiële banden met Nederland die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.H.E. Wanrooij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘medische behandeling’ afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1964 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 16 november 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘medische behandeling’.
2. Naar aanleiding van de aanvraag van eiser heeft verweerder over zijn medische situatie advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Uit het BMA-advies van 21 december 2017 blijkt dat eiser lijdt aan een chronische longaandoening en dat hij hiervoor wordt behandeld door een longarts. Voor allergie en psychische klachten wordt hij behandeld door de huisarts. Bij het uitblijven van behandeling verwacht de arts geen medische noodsituatie op korte termijn. Behandeling door een longarts en huisarts is mogelijk in Rue Ahmed Loukili te Rabat. Behandeling door een psychiater is ook mogelijk in Rabat. Eiser kan reizen met gangbare vervoermiddelen. Aanbevolen wordt dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
3. Verweerder heeft bij primair besluit de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en hij niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uitzetting van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Voorts heeft verweerder geen aanleiding gezien toepassing te geven aan de hardheidsclausule en artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
4. Eiser kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn aanvraag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hem ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend. Verweerder had rekening moeten houden met de volgende omstandigheden. Eiser verblijft al lang in Nederland en ook zijn familieleden wonen hier. Daarnaast doet hij vrijwilligerswerk en heeft hij geen politie en justitie contacten. Verweerder heeft geen stappen ondernomen om eiser uit Nederland te verwijderen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2015 (201302969/1/V1) en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in zaak nr. 12738/10, Jeunesse tegen Nederland. Daarnaast kan eiser niet terug naar Marokko, omdat er daar voor hem geen opvang is en hij analfabeet is. Uit het BMA-advies blijkt dat bij uitblijven van behandeling een eventuele longontsteking kan leiden tot de dood. Gelet op de medische situatie van eiser is het bestreden besluit onredelijk en evenredig zwaar. Voorts heeft eiser zicht op het standpunt gesteld dat het BMA-advies onvolledig en onzorgvuldig tot stand gekomen is. Eiser is niet opgeroepen voor een spreekuuronderzoek, noch om nader specialistisch onderzoek te laten verrichten. Gelet op vorenstaande heeft verweerder ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. Tot slot heeft eiser zich top het standpunt gesteld dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een mvv.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder l, is van het vereiste van een geldige mvv op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn.
Ingevolge het derde lid kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is de vraag of hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op een van de vrijstellingsgronden.
Gezondheidstoestand
7.1
Allereerst moet worden beantwoord de vraag of eiser vanwege zijn gezondheidstoestand in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat het advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van 15 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1268). Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
7.2
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise of stukken van zijn behandelaars heeft overgelegd waaruit kan blijken dat het BMA-advies niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Conform de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2101) leidt het feit dat een vreemdeling niet door een BMA-arts is onderzocht, niet tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De BMA-arts kan in beginsel volstaan met het schriftelijk of telefonisch opvragen van informatie bij de behandelaar van de desbetreffende vreemdeling. Eiser heeft in onderhavige zaak voorts niet onderbouwd waarom hij in persoon onderzocht had moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
7.3
De rechtbank overweegt dat uit het BMA-advies van 21 december 2017 blijkt dat de klachten van eiser bestaan uit: een chronische longaandoening, allergische klachten, verleden met gok- en alcoholverslaving en psychische klachten. Voorts blijkt uit het BMA-advies dat geen medische noodsituatie op korte termijn bij eiser wordt verwacht bij het uitblijven van medische behandeling en behandeling in Marokko aanwezig is voor de beschreven klachten. Bovendien is eiser volgens het BMA-advies in staat om -onder bepaalde reisvoorwaarden- te reizen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser op dit punt terecht het mvv-vereiste tegengeworpen.
7.4
Eiser heeft aangevoerd dat de reisafstand tussen Rabat en Taourirt te groot is om de benodigde medische zorg te krijgen. De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze enkele stelling, zonder nadere toelichting, onvoldoende heeft onderbouwd dat de voor hem benodigde zorg niet feitelijke toegankelijk is. Daar komt bij dat de in het BMA-advies genoemde behandellocaties slecht een niet-uitputtende opsomming is, wat betekent dat eiser niet alleen in Rabat de benodigde zorg kan ontvangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
8. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat hij vrijgesteld moet worden van het mvv-vereiste, omdat uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle voor de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM van betekenis zijnde feiten en omstandigheden bij de besluitvorming heeft betrokken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de belangenafweging ten nadele van eiser heeft laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder terecht ten nadele van eiser betrokken dat hij, ondanks dat hij niet is uitgezet, niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. Verder is niet gebleken dat de banden die eiser met Nederland heeft opgebouwd, de gebruikelijke banden overstijgen. Aangenomen kan worden dat eiser privéleven in Nederland heeft opgebouwd, onder andere door zijn vrijwilligerswerk, maar dat dit op zichzelf onvoldoende is om schending van zijn privéleven aan te nemen. Hierbij is van belang dat door eiser niet is aangetoond dat hij geen privéleven in Marokko kan opbouwen. Eiser heeft een substantieel deel van zijn leven in Marokko doorgebracht. Verder is niet gebleken dat eiser voor medische behandeling aan Nederland gebonden is. De contacten die eiser in Nederland mogelijk heeft opgebouwd, kan hij ook vanuit Marokko voortzetten via social Media. Ook is niet gebleken dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn familie die in Nederland woont, noch dat er sprake is van enig contact tussen eiser en zijn familie. Verder is niet gebleken dat eiser kinderen in Nederland heeft, noch dat hij de primaire en constante verzorger van kinderen hier in Nederland is. Het beroep van eiser op het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, slaagt niet nu de omstandigheden van eiser niet vergelijkbaar zijn met die van Jeunesse.
Hardheidsclausule
9. De rechtbank oordeelt vervolgens dat verweerder de verblijfsduur van eiser in Nederland, het verrichten van vrijwilligerswerk en de omstandigheden waaronder eiser in Nederland verblijft, niet als zodanig bijzonder heeft hoeven aanmerken dat toepassing van de hardheidsclausule was aangewezen.
10. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiser in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiser kon worden afgezien.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.