ECLI:NL:RBDHA:2018:13726
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor medische behandeling en beroep ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse man geboren in 1964, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'medische behandeling', welke door de Staatssecretaris op 19 januari 2018 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het feit dat de medische situatie van eiser geen acute noodzaak voor verblijf in Nederland rechtvaardigde. Eiser had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 maart 2018.
Tijdens de zitting op 22 oktober 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank baseerde zich op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waaruit bleek dat eiser lijdt aan een chronische longaandoening, maar dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was. Eiser had ook niet aangetoond dat hij niet in Marokko de benodigde medische zorg kon krijgen.
De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door de Staatssecretaris correct was uitgevoerd. Eiser had geen substantiële banden met Nederland die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.