ECLI:NL:RBDHA:2018:13724
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door onvoldoende bewijs van identiteit en familierelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben en momenteel in Soedan verblijft, heeft de aanvraag ingediend ten behoeve van zijn echtgenote, referente, die eerder een verblijfsvergunning asiel heeft verkregen. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en de gestelde familierelatie met referente niet kon aantonen met officiële documenten. Eiser heeft een kopie van een Soedanees verblijfsdocument overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit document niet als substantieel bewijs kan worden aangemerkt, aangezien het niet is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst en geen pasfoto bevat. Bovendien is een huwelijksakte die eiser heeft overgelegd vals bevonden.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in bewijsnood verkeert en dat hij geen goede redenen heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten. De rechtbank overweegt dat de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder, die vereist dat een vreemdeling zowel zijn identiteit als de familierelatie met officiële documenten moet aantonen, in dit geval van toepassing is. Eiser heeft geen substantieel bewijs van zijn identiteit of de familierelatie kunnen overleggen, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.