ECLI:NL:RBDHA:2018:13724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door onvoldoende bewijs van identiteit en familierelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben en momenteel in Soedan verblijft, heeft de aanvraag ingediend ten behoeve van zijn echtgenote, referente, die eerder een verblijfsvergunning asiel heeft verkregen. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en de gestelde familierelatie met referente niet kon aantonen met officiële documenten. Eiser heeft een kopie van een Soedanees verblijfsdocument overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat dit document niet als substantieel bewijs kan worden aangemerkt, aangezien het niet is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst en geen pasfoto bevat. Bovendien is een huwelijksakte die eiser heeft overgelegd vals bevonden.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar de rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in bewijsnood verkeert en dat hij geen goede redenen heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten. De rechtbank overweegt dat de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder, die vereist dat een vreemdeling zowel zijn identiteit als de familierelatie met officiële documenten moet aantonen, in dit geval van toepassing is. Eiser heeft geen substantieel bewijs van zijn identiteit of de familierelatie kunnen overleggen, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ten behoeve van eiser, ingediend door [referente] (referente), afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen referente en de tolk A. Solomon. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1986 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser verblijft thans in Soedan en stelt gehuwd te zijn met referente. Aan referente is op 13 april 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referente heeft namens eiseres op 28 april 2016 een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat zijn identiteit en de gestelde familierelatie met referente niet is aangetoond met (officiële) documenten. Volgens verweerder verkeert eiser niet in bewijsnood, omdat hij geen goede reden heeft gegeven waarom hij deze documenten niet kan overleggen. Ook blijkt de identiteit van eiser niet uit de door hem overgelegde kopie van een Soedanees verblijfsdocument. Het verblijfsdocument kan niet als officieel identiteitsbewijs worden aangemerkt, omdat dit geen document is dat is afgegeven door de autoriteiten uit het land van herkomst. Bovendien is het document door de Soedanese autoriteiten afgegeven op basis van de gegevens die eiser heeft opgegeven en bevat het document geen pasfoto. Ter onderbouwing van het huwelijk heeft eiser een huwelijksakte overgelegd. Het huwelijksuittreksel is door Bureau Documenten onderzocht en vals bevonden. Omdat het document vals is bevonden en eiser geen goede verklaring heeft gegeven waarom een vals document is overgelegd, kan aan dat document niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan wenst te hechten. Eiser heeft verder geen documenten overgelegd waaruit de familierechtelijke relatie blijkt.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser heeft een document overgelegd waaruit zijn identiteit blijkt. De naam op dat document is die van eiser, welke naam ook is genoemd door referente in haar asielprocedure. Daarnaast heeft verweerder, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, nagelaten de niet-officiële documenten te betrekken bij zijn oordeel. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de bevindingen van de Duitse wetenschapper Guenter Schroeder, Afrika specialist. Volgens hem is het niet duidelijk waaraan getoetst wordt bij de beoordeling van de echtheid van een huwelijksakte. Door verweerder is niet inzichtelijk gemaakt aan welk standaard document wordt getoetst.
Voorts stelt eiseres dat zij in bewijsnood verkeert ten aanzien van het verkrijgen van documenten. Tot slot is eiser van mening dat verweerder een interview met eiser en referente had moeten houden om de identiteit en familierelatie vast te stellen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(a.) de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.
5.2.
In zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354) heeft verweerder zijn nieuwe vaste gedragslijn neergelegd. Dit aangepaste beoordelingskader is van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen. In de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De Afdeling begrijpt de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiser geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit of nationaliteit blijkt. Verweerder heeft vervolgens conform de nieuwe gedragsrichtlijn het door eiser overgelegde onofficiële document in de beoordeling betrokken. Eiser heeft om zijn identiteit aan te tonen een kopie van een Soedanees verblijfsdocument overgelegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat dit indicatieve bewijsstuk niet kan worden aangemerkt als substantieel bewijs. Hierbij is van belang dat het verblijfsdocument niet is afgegeven op grond van een brondocument uit het land van herkomst. Daarnaast is het document enkel op basis van eisers eigen verklaringen opgemaakt en bevat het document geen foto. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het originele Soedanese verblijfsdocument, dat volgens referente naar haar opgestuurd kan worden, te laten onderzoeken, zoals ter zitting verzocht door de gemachtigde van eiser. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen andere onofficiële documenten omtrent zijn identiteit heeft kunnen overleggen. Van strijd met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is, gelet op de voorgaande Afdelingsuitspraak, geen sprake, aangezien de beslissing tot afwijzing van het verzoek om gezinshereniging niet alleen is gebaseerd op het ontbreken van officiële bewijsstukken.
5.4.
Gelet op de nieuwe vaste gedragslijn zoals weergegeven onder punt 5.2. kan verweerder aanvullend onderzoek aanbieden in de situatie dat een vreemdeling geen officiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd zonder aannemelijk te hebben gemaakt dat hij dergelijke documenten niet kan overleggen. In deze situatie is wel vereist dat die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie en dat de identiteit van die vreemdeling kan worden vastgesteld of aannemelijk is te achten. Nu de kerkelijke huwelijksakte vals is bevonden en eiser geen andere (on)officiële documenten over zijn familierelatie met referente heeft overlegd noch zijn identiteit middels (on)officiële documenten heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder reeds hierom geen identificerend gehoor met eiser en referente hoeven houden.
5.5.
Nu verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eiser zijn gestelde identiteit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de beroepsgronden die zien op de gestelde gezinsband tussen eiser en referent.
6. Het beroep is ongegrond
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.