ECLI:NL:RBDHA:2018:1360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
09/777111-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met jeugddetentie en verbeurdverklaring van een mes

Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het primair ten laste gelegde feit te hebben gepleegd, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit werd wel bewezen verklaard. De verdachte had op 1 december 2016 in Hillegom met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van een slachtoffer, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf was niet voltooid. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een ernstige obsessief-compulsieve stoornis en ADHD, en concludeerde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een jeugddetentie op die gelijk was aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, en oordeelde dat er geen voorwaardelijk strafdeel nodig was, gezien de geringe kans op recidive. De juiste behandeling en begeleiding waren al ingezet, en de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering zagen geen meerwaarde in verdere begeleiding. Daarnaast werd het mes dat bij de zaak betrokken was, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777111-16
Datum uitspraak: 8 februari 2018

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [geboorteplaats] .

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 25 januari 2018.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B. Beekman, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.S. Warnaar heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Tevens heeft de officier van justitie geconcludeerd tot verbeurdverklaring van het op de beslaglijst vermelde mes.

De tenlastelegging.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 december 2016 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen heeft gestoken in en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht en/of bovenlichaam en/of de hand en/of de arm, althans in het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 december 2016 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen heeft gestoken in en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht en/of bovenlichaam en/of de hand en/of de arm, althans in het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vrijspraak.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring.

Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht:
hij op 01 december 2016 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam en de arm van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte een beroep op noodweer c.q. noodweerexces gedaan. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft verdedigd, immers aangever gaf hem een klap tegen zijn hoofd op het moment dat de verdachte weg wilde gaan. De verdachte kon zich op dat moment niet aan de situatie onttrekken omdat hij door angst en paniek verlamd was.
Hij kon op dat moment niet lopen en zijn reactie is de grenzen van de noodzakelijke verdediging over gegaan.
De rechtbank verwerpt dit beroep.
De rechtbank acht uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte het feit heeft gepleegd ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding direct voorafgaand aan het feit. De verdachte heeft ook zelf de confrontatie met aangever gezocht, van wie hij van tevoren wist dat deze niet alleen zou willen praten. De verdachte was immers naar buiten gelopen en had een mes bij zich gestoken. Voorts stond niets de verdachte in de weg om, nadat een en ander geëscaleerd was, zich alsnog te onttrekken aan verdere confrontatie.
Het maken van de steekbewegingen kan niet gezien worden als een directe verdediging op de klap tegen zijn hoofd. Dat de verdachte op enig moment verlamd was van angst en paniek is de rechtbank uit de stukken evenmin gebleken.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Het maken van duwende bewegingen met een mes in je hand resulteert in het maken van stekende bewegingen. Het is een feit van algemene bekendheid dat stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam en de arm van het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank door zijn handelen in ieder geval welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar zou kunnen verwonden. De verdachte heeft mitsdien gehandeld met het voor poging tot zware mishandeling vereiste opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 30 maart 2017 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door
mr. drs. R.A. Sterk, klinisch psycholoog.
Volgens rapporteur is er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige obsessief-compulsieve stoornis en ADHD, waarbij de kenmerken van het onoplettende type op de voorgrond staan. Voorts is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in narcistische richting.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van voornoemde psychische problematiek.
De verdachte moet in staat worden geacht de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht zijn wil geheel in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Er is een verband geconstateerd tussen de gediagnosticeerde psychische problematiek en de ten laste gelegde feiten- voor zover bewezen.
Tezamen met het feit dat betrokkene niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief enigszins verhoogd ingeschat.
Centraal in deze licht verhoogde kans op herhaling staat met name de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in narcistische richting. De overige psychische problematiek wordt hierin ondergeschikt geacht.
Met name in situaties waarin betrokkene zich gekrenkt voelt, heeft hij de neiging om zich op te blazen, teneinde zich niet klein te hoeven voelen. Hij doet dit veelal op een verbale manier, maar wanneer hij zich in fysieke zin bedreigd voelt, kan hij dit dus ook op een fysieke manier doen, zoals bij het tenlastegelegde.
Ook gestructureerde risicotaxatie wijst op een licht verhoogde kans op herhaling. Er zijn meerdere protectieve factoren geconstateerd.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is behandeling geïndiceerd.
De verdachte krijgt momenteel intensieve behandeling aangeboden door De Bascule voor de obsessief compulsieve stoornis. Deze problematiek is zeer ernstig en erg invaliderend. Het is vanuit het oogpunt van de algemene geestelijke gezondheidszorg van belang dat deze behandeling onafgebroken kan voortgaan. De behandelaar heeft aangegeven dat een behandelmodule aan het reeds bestaande dagbehandelprogramma kan worden toegevoegd teneinde zijn coping ten aanzien van zijn krenkbaarheid te verbeteren
(ART-training). Onderzoeker acht deze behandelvorm geïndiceerd en afdoende.
De verwachting is dat de verdachte nog lange tijd in behandeling zal blijven bij De Bascule en verandering van behandelsetting acht onderzoeker niet geïndiceerd omdat dit naar verwachting het herstel van de psychische problematiek sterk zou ondermijnen.
De verdachte is gemotiveerd voor voornoemde behandeling.
Rapporteur acht een strafrechtelijke interventie ten aanzien van zijn behandelbeleid niet geïndiceerd.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en neemt de conclusies ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive over.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) d.d. 12 december 2016 en 28 juni 2017 betreffende de persoon van de verdachte.
Van de zijde van de Raad is ter zitting meegedeeld dat de verdachte inmiddels opgenomen is geweest bij De Bascule en sinds half december weer thuis verblijft met poliklinische behandeling vanuit De Bascule. De verdachte heeft veel positieve stappen gezet en ziet het leven weer zitten. Hij zal nog een emotie-regulatietraining volgen bij De Bascule en ook krijgen zijn ouders ouderbegeleiding. De juiste behandeling en begeleiding is ingezet en verdere begeleiding door de jeugdreclassering of verplichte behandeling worden dan ook niet meer noodzakelijk geacht. Aangegeven is dat als strafadvies een geheel voorwaardelijke werkstraf resteert, zonder bijzondere voorwaarden.
Ook namens de jeugdreclassering is ter zitting meegedeeld dat begeleiding door de jeugdreclassering contraproductief zou werken, nu de ouders en de verdachte zeer gemotiveerd zijn om op de ingeslagen positieve weg door te gaan en de kans op recidive slechts enigszins verhoogd is.
Hoewel recente schriftelijke adviezen van de Raad en de jeugdreclassering ontbreken, acht de rechtbank zich ter zitting voldoende voorgelicht betreffende de persoon van de verdachte.
De op te leggen straf
Gelet op het vorenstaande alsmede gelet op de omstandigheid dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld, acht de rechtbank het opleggen van jeugddetentie die gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht een passende reactie.
De ernst van het feit maakt dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, zoals door de raadsvrouw bepleit, niet aangewezen is.
Ook voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte gepleegde en bewezenverklaarde feit situationeel was en dat de kans op recidive nihil dan wel zeer gering kan worden geacht.
De verdachte heeft een positieve ontwikkeling laten zien en is sinds dit feit niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Voorts is de juiste behandeling en begeleiding die past bij de problematiek van de verdachte ingezet en hebben de Raad en de jeugdreclassering aangegeven geen meerwaarde te zien in continuering van de begeleiding door de jeugdreclassering of in het opleggen van een behandelverplichting.

Inbeslaggenomen voorwerpen.

De rechtbank zal het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (verder: de beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp, te weten 1.00 STK Mes, verbeurdverklaren.
Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De artikelen:
33, 33a, 45, 77a, 77g, 77i, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding
primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding
subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

poging tot zware mishandeling;

verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot

jeugddetentie voor de duur van 12 DAGEN;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;

verklaart verbeurdhet op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1. 1.00 STK Mes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, rechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2018.