3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 30 december 2014 doet [slachtoffer 1] aangifte van oplichting via internet. [slachtoffer 1] woont in Rotterdam. Aangeefster had op marktplaats een advertentie gezet dat zij op zoek was naar een Playstation 4. Naar aanleiding van deze advertentie werd zij benaderd door een persoon, die opgaf te zijn ‘ [naam] ’. Deze ‘ [naam] ’ had een Playstation te koop staan voor 225 euro. Van deze [naam] ’ kreeg aangeefster een [tel.nummer] en zijn [rek.nummer] . Aangeefster heeft op 22 december 2014 een bedrag van € 225,- overgemaakt naar genoemde rekening, maar heeft niets ontvangen.
Op 23 december 2014 doet [slachtoffer 2] aangifte van oplichting via internet.
[slachtoffer 2] woont in Voorhout. Aangever had op marktplaats een advertentie gezet dat hij op zoek was naar een Iphone 5s. Naar aanleiding van deze advertentie kreeg hij een whatsappbericht van een persoon welke opgaf te zijn ‘ [naam] ’. Deze [naam] ’ had een Iphone te koop staan voor 250 euro. Van deze ‘ [naam] ’ kreeg aangever een telefoonnummer:
[tel.nummer] en afgesproken werd dat de Iphone onder rembours verstuurd werd.
Bij ontvangst van het pakketje op 23 december 2014 is een bedrag van € 262,50, betaald.
Er zat echter een steen in het pakketje en geen Iphone.
Op 17 februari 2015 doet [slachtoffer 3] aangifte van oplichting via internet.
[slachtoffer 3] woont in Apeldoorn. Aangever had op marktplaats een advertentie gezet dat hij op zoek was naar een Nintendo Wii. Naar aanleiding van deze advertentie kreeg hij een whatsappbericht van een persoon welke opgaf te zijn: [naam] . Deze ‘ [naam] ’ had een Nintendo te koop staan. Van deze ‘ [naam] ’ kreeg aangever een telefoonnummer:
[tel.nummer] zijn [rek.nummer] en een ID-kaart met foto.
Aangever heeft op 12 februari 2015 een bedrag van € 180,- overgemaakt naar genoemde rekening, maar niets ontvangen.
Op 15 juli 2015 doet [slachtoffer 4] aangifte van oplichting in de periode 10 februari 2015 te 20:00 uur en woensdag 11 februari 2015 te 20:00 uur.
[slachtoffer 4] woont in Veldhoven. Aangever had een advertentie geplaatst op Marktplaats dat hij op zoek was naar een Leo Vince uitlaat. Aangever werd op 10 februari 2015 omstreeks 20:00 uur benaderd via whatsapp op zijn mobiele telefoon, door een persoon die hem op gaf te zijn [naam] of [naam] met [tel.nummer] .
Na onderhandelen kon de aangever een bedrag overmaken van 156,95 euro op [rek.nummer] . Ook ontving de aangever via whatsapp een foto met daarop het paspoort van deze “ [naam] ”. Aangever heeft diezelfde dag het geld overgemaakt, maar geen uitlaat ontvangen.
Op 10 februari 2015 doet [slachtoffer 5] aangifte van oplichting via internet.
[slachtoffer 5] woont in Leiden. Aangever had op marktplaats een advertentie gezet dat hij op zoek was naar een Playstation 4. Naar aanleiding van deze advertentie kreeg aangever een whatsappbericht van een persoon, welke opgaf te zijn: [naam] .
Deze [naam] ’ had een Playstation 4 te koop staan. Van deze ‘ [naam] ’ kreeg aangever een [tel.nummer] en zijn [rek.nummer]
Aangever heeft op 9 februari 2015 een bedrag van € 281,95 overgemaakt naar genoemde rekening, maar geen Playstation 4 gekregen. Er zaten stenen in de doos die aankwam.
Op 6 februari 2015 doet [slachtoffer 6] aangifte van oplichting via internet.
[slachtoffer 6] woont in Someren. Aangever heeft via Marktplaats een tweetal telefoons gekocht bij twee verschillende personen. Een Iphone 6 en een Samsung Galaxy S5. Relevant is de oplichting betreffende de Samsung Galaxy S5. Tijdens het contact kreeg de aangever een foto van een paspoort van ene [naam] . Deze [naam] maakte gebruik van [tel.nummer] . Ook kreeg de aangever een bonnetje van een track en tracenummer doorgestuurd via whatsapp om aan te geven dat het pakketje was verstuurd. Nadat aangever op 4 februari 2015 een bedrag van € 225,- had overgemaakt naar [rek.nummer] , kreeg hij een pakketje thuisgestuurd.
In dit pakketje zat echter niet de bestelde telefoon, maar een sok met daarin twee uien en een zwarte steen.
Op 4 mei 2015 heeft de vader van de verdachte afschriften van de rekening van zijn zoon naar het bureau gebracht. Het betrof afschriften van de [rek.nummer] .
Op de bankafschriften zijn zeven transacties gevonden. Van [slachtoffer 1] op 22 december 2014 (€ 225,-), J. [slachtoffer 2] op 13 januari 2015 (€ 262,50), [slachtoffer 6] op 5 februari 2015 (€ 225,-), [slachtoffer 5] op 9 februari 2015 (€ 281,95) [slachtoffer 4] op 11 februari 2015 (€ 156,95) en [slachtoffer 3] op 13 februari 2015 (€ 180,-),
De betaling van € 297,- op 9 januari 2015 kan niet aan een aangifte worden gekoppeld.
In de aangiften van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] wordt het [tel.nummer] genoemd als zijnde van de verkoper, in de aangifte van [slachtoffer 4] [tel.nummer] en in de aangifte van
[slachtoffer 3] [tel.nummer] . Het gebruik van deze mobiele nummers kan worden teruggeleid tot een telefoon met het [imei nummer] .
Dit [imei nummer] hoort bij een mobiele telefoon van het type Samsung Galaxy S Advance. De telefoon met [imei nummer] maakte in de periode van 24 februari 2015 tot en met 25 maart 2015 gebruik van [tel.nummer] , zijnde het nummer dat [medeverdachte] als zijn mobiele nummer heeft doorgegeven. [medeverdachte] heeft ook verklaard dat dit zijn abonnementsnummer was voor een periode van twee jaar en dat de mobiele telefoon bij dit abonnement een Samsung Galaxy S Advance betrof.
[medeverdachte] heeft bij de politie ontkend iets met voornoemde oplichtingen te maken te hebben gehad. [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd van zijn bankrekening gebruik te mogen maken en dat hij daar geld mee verdiende. Hij kreeg steeds verschillende bedragen, maar wilde stoppen toen de bedragen die op zijn rekening worden gestort steeds groter werden. [medeverdachte] heeft aangegeven daarna nog wel whatsappberichten voor de verdachte te hebben verstuurd, maar dat het meestal zo was dat de verdachte zijn, [medeverdachte] , mobiele telefoon gebruikte. Dit deed hij om wat geld te verdienen.
De verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat het juist [medeverdachte] was die hem heeft gevraagd van zijn bankrekening gebruik te mogen maken en dat hij dit goed vond, omdat hij [medeverdachte] vertrouwde. Bovendien had [medeverdachte] aangegeven geen eigen bankrekeningnummer te hebben. De verdachte heeft voorts verklaard telkens ongeveer
10 euro te hebben ontvangen als hij samen met [medeverdachte] het gestorte geld van zijn rekening ging halen. Dat was meestal op dezelfde dag dat het geld was gestort of anders een paar dagen later.
De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken in het dossier voldoende vast is komen te staan dat [medeverdachte] degene is geweest die zich aan voornoemde oplichtingen schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot het oordeel te komen dat tussen de verdachte en [medeverdachte] sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze oplichtingen.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan deze oplichtingen.
Medeplichtigheid houdt in dat een verdachte opzettelijk gelegenheid verschaft tot en/of behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie is voor de bewezenverklaring daarvan vereist dat het opzet van de verdachte niet alleen is gericht op het verschaffen van gelegenheid en/of de behulpzaamheid, maar tevens dat verdachtes opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) is gericht op het misdrijf dat hij ondersteunt (HR 13 november 2001, LJN AD4372; HR 3 november 2009, LJN BJ6931, HR 16 november 2010, LJN BN8363; HR 25 september 2012, LJN BX4845).
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval, toen er in een korte periode meerdere grote geldbedragen op zijn bankrekening werden gestort, bij de verdachte vragen hadden moeten rijzen over de gang van zaken. Het lag niet voor de hand dat [medeverdachte] op zijn leeftijd zo veel dure goederen in bezit had die hij zomaar te koop kon aanbieden op Marktplaats. Ook bij een vijftienjarige – de leeftijd van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde – had een en ander aanleiding moeten geven tot het nader inwinnen van informatie bij [medeverdachte] , Door dit niet te doen heeft hij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachte zich schuldig maakte aan het plegen van een misdrijf zodat in voorwaardelijke zin het opzet van de verdacht dan ook gericht was op het misdrijf dat hij ondersteunde.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.