ECLI:NL:RBDHA:2017:9704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
AWB 17/79
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.H. van Breda
  • mr. drs. M.S.T. Belt
  • mr. R. Ortlep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Rva-verstrekkingen aan asielzoeker wegens niet melden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser had verzocht om het toekennen van verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Dit verzoek werd afgewezen omdat de eiser zich twee keer niet had gemeld bij het COA zonder toestemming. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de verstrekkingen rechtmatig was, omdat de eiser niet voldeed aan zijn meldplicht. De rechtbank verduidelijkte dat artikel 32 van Richtlijn 2011/95, dat toegang tot huisvesting voor personen met internationale bescherming waarborgt, niet automatisch recht geeft op opvang. De rechtbank stelde vast dat de Rva 2005 niet van toepassing was op de eiser, omdat hij niet als asielzoeker kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/79

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2017

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [nummer] ,
van Eritrese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. A.A. Vermeij),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,

verweerder.

Het procesverloop

Op 22 december 2016 is namens eiser verzocht om het toekennen van verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005). Bij besluit van 28 december 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Hiertegen heeft eiser op 2 januari 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
12 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Wildeboer.

De beoordeling

1.Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Bij besluit van 15 maart 2016 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met ingang van 10 augustus 2015, geldig tot 10 augustus 2020. Eiser heeft zich op 29 augustus 2016 en 5 september 2016 niet bij verweerder gemeld, waarna zijn verstrekkingen zijn beëindigd. Sinds 28 september 2016 wordt eiser opgevangen door de particuliere instelling [naam instelling] in [naam gemeente] . Ter zitting is verklaard dat hij daar nog steeds verblijft in afwachting van de toewijzing van een reguliere woning in de gemeente [naam gemeente] .
3.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat gebleken is dat eiser zich twee achtereenvolgende keren niet bij verweerder heeft gemeld zonder hiervoor instemming te hebben verkregen. Daarom is het recht op verstrekkingen op grond van de Rva 2005 van rechtswege beëindigd. Eiser komt niet in aanmerking voor een hernieuwde toelating tot de opvang, omdat hij geen asielzoeker is in de zin van de Rva 2005, of daarmee kan worden gelijkgesteld. Niet gebleken is van zeer bijzondere omstandigheden die nopen tot het verlenen van Rva-verstrekkingen.
4. Niet in geschil is dat eiser, vanwege een verblijf in het buitenland, twee achtereenvolgende keren niet heeft voldaan aan zijn meldplicht, zodat verweerder terecht heeft vastgesteld dat het recht op opvang op grond van artikel 7, eerste lid, onder l, gelezen in samenhang met artikel 12, tweede lid, van de Rva 2005 van rechtswege is geëindigd.
Eiser betwist ook niet dat zijn recht op opvang is geëindigd maar betoogt dat dit niet in de weg staat aan inwilliging van zijn verzoek. Dat hij twee keer niet heeft voldaan aan zijn meldplicht en niet de instemming van verweerder heeft gevraagd om de opvang voort te zetten, staat er volgens hem niet aan in de weg om dit recht te laten herleven. Hij heeft in dat verband verwezen naar de toelichting bij artikel 12 van de Rva 2005 (Stcrt. 2005, nr. 24). Daarin staat vermeld dat het instemmingsvereiste enkel dient om vast te stellen of een vreemdeling nog recht heeft op verstrekking van voorzieningen, aldus eiser.
De rechtbank volgt eiser niet. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser als statushouder niet (meer) onder het bereik van de Rva 2005 valt, nu hij niet als asielzoeker kan worden aangemerkt, of daarmee kan worden gelijkgesteld. Zoals verweerder terecht stelt is artikel 3, derde lid, onder c, van de Rva 2005 niet op eiser van toepassing. Dit artikel ziet immers op de continuering van Rva-verstrekkingen aan de vreemdeling die in de opvang verblijft en in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning tot het moment van huisvesting in een gemeente. Op grond van deze bepaling is verweerder niet gehouden om een vergunninghouder opnieuw Rva-verstrekkingen te verlenen nadat deze zijn beëindigd. Ook kan eiser geen geslaagd beroep doen op artikel 3, derde lid, aanhef en onder e, van de Rva 2005, reeds omdat eiser op het moment van vergunningverlening niet buiten een opvangvoorziening verbleef. De verwijzing naar de toelichting bij artikel 12 van de Rva 2005 kan eiser dan ook niet baten.
5. Eiser betoogt dat verweerder in artikel 32 van Richtlijn 2011/95, dat volgens eiser geïmplementeerd is in artikel 3, derde lid, aanhef en onder c en e, van de Rva 2005, aanleiding had moeten zien om zijn verzoek in te willigen.
6.De rechtbank stelt vast dat de Rva 2005 bij besluit van 30 september 2013 is gewijzigd in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/95 (Stcrt. 2013, nr. 27196). Uit de transponeringstabel die in de bijlage bij dat besluit is opgenomen volgt dat artikel 32 van Richtlijn 2011/95 is geïmplementeerd in artikel 9 van de Huisvestingswet, en niet, zoals eiser stelt, in artikel 3, derde lid, aanhef en onder c dan wel e, van de Rva 2005.
De door eiser voorgestane uitleg van artikel 32 van Richtlijn 2011/95 deelt de rechtbank niet. Uit de tekst van deze bepaling volgt dat lidstaten gehouden zijn om een persoon die internationale bescherming geniet onder vergelijkbare voorwaarden als andere onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied verblijven toegang tot huisvesting te bieden (zie ook de Engelse tekst: ‘Member States shall ensure that beneficiaries of international protection have access to accommodation under equivalent conditions as other third-country nationals legally resident in their territories.’). Dit artikel
verduidelijkt daarmee dat de daarin bedoelde toegang tot huisvesting ook wordt gewaarborgd aan personen die internationale bescherming genieten. Het artikel brengt het beginsel van gelijke behandeling – een algemeen rechtsbeginsel van de Unie, vastgelegd in artikel 20 en 21 van het Handvest – tot uitdrukking en leest dus als een anti-discriminatiebepaling, vergelijkbaar met bijvoorbeeld artikel 27, tweede lid, en 33 in hoofdstuk VII van Richtlijn 2011/95 (zie ook het arrest van 1 maart 2016, Kreis Warendorf, C-443/14, punt 34). Deze bepaling genereert echter geen (ongeclausuleerd) recht op opvang aan personen die internationale bescherming genieten noch staat het in de weg aan het stellen van voorwaarden aan de opvang van vergunninghouders. Hoewel eiser de bemiddeling van verweerder bij het vinden van huisvesting zal moeten missen, betekent dat niet dat hij als vergunninghouder geen toegang heeft tot reguliere huisvesting in de gemeente [naam gemeente] . De beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op Rva-verstrekkingen. Het beroep is daarom ongegrond. Voor zover eiser heeft verzocht om schadevergoeding wordt dit verzoek afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzitter, mr. drs. M.S.T. Belt en mr. R. Ortlep, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
BIJLAGE – wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rva 2005 wordt onder een asielzoeker verstaan: een vreemdeling wiens vrijheid niet rechtens is ontnomen, door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, draagt het COa zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
Ingevolge het tweede lid behoren tot de in het eerste lid bedoelde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden de asielzoeker als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rva 2005.
Volgens het derde lid, onderdeel c, wordt met de in het vorige lid bedoelde categorieën asielzoekers gelijkgesteld de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend en die, met inachtneming van artikel 12, reeds in de centrale opvang verblijft in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente.
Volgens onderdeel e wordt met de in het tweede lid bedoelde categorieën asielzoekers gelijkgesteld de vreemdeling die niet in een opvangvoorziening verblijft als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel h, en die in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd, of in het bezit wordt gesteld van een asielgerelateerde verblijfsvergunning, vanaf het moment van vergunningverlening tot het moment waarop passende huisvesting, buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd, tenzij de vreemdeling reeds van overheidswege in een opvangvoorziening is gehuisvest.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder l, van de Rva 2005 eindigt het recht op opvang indien een asielzoeker niet de instemming heeft verkregen als bedoeld in artikel 12 van de Rva 2005.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Rva 2005 krijgt de asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend en die in afwachting is van het betrekken van woonruimte in een gemeente de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005 aangeboden indien het COA hiermee heeft ingestemd.
Ingevolge het tweede lid zal de asielzoeker, bedoeld in het eerste lid, zich iedere twee weken bij het COA moeten melden en de instemming bedoeld in het eerste lid moeten hebben verkregen.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van Richtlijn 2011/95 zorgen de lidstaten ervoor dat personen die internationale bescherming genieten, toegang tot huisvesting hebben, onder vergelijkbare voorwaarden als andere onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied verblijven.
Ingevolge het tweede lid spannen de lidstaten zich in, onverminderd de ruimte die wordt gelaten voor nationale spreiding van de personen die internationale bescherming genieten, een beleid te voeren dat erop gericht is discriminatie van personen die internationale bescherming genieten, te voorkomen en hun op het gebied van toegang tot huisvesting gelijke kansen te bieden.
Ingevolge artikel 31 van Richtlijn 2004/83, die is vervangen door Richtlijn 2011/95, zorgen de lidstaten ervoor dat personen met de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus toegang tot huisvesting hebben, onder vergelijkbare voorwaarden als andere onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied verblijven.